Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2165/GB, 26 oktober 2005, beroep
Uitspraakdatum:26-10-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 05/2165/GB

Betreft: [klager] datum: 26 oktober 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.L. de la Parra, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 augustus 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot afwijzing van het voorstel voor deelname aan een penitentiair programma (p.p.) ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 30 augustus 2004 gedetineerd. Hij verblijft in Westlinge te Heerhugowaard, een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap en een beperkt beveiligingsniveau.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft op vrijwillige basis verbleven in ‘Triple Ex’; zijn gedrag aldaar kan mitsdien niet bij de beoordeling worden meegewogen. Omtrent klagers gedrag in Westlinge kan uit de selectierapportage worden afgeleid dat hij hierop nimmer is
aangesproken. Reclassering Parnassia heeft aangegeven mee te willen werken aan een advies, indien men daartoe een formeel verzoek van Westlinge krijgt. Klager is zeer gemotiveerd te resocialiseren. Onlangs heeft hij zijn diploma Sociale Hygiëne
behaald.
Hieruit blijkt wel dat klager er alles aan doet om zijn kansen op een verantwoordelijk bestaan na zijn detentie te vergroten. Hij vreest voor recidive indien hij niet voor zijn invrijheidstelling op adequate wijze wordt begeleid.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager wordt onvoldoende geschikt geacht voor het volgen van een p.p. Eén en ander heeft te maken met het feit dat er nog veel onduidelijkheden zijn met betrekking tot het te volgen programma. De reclassering Parnassia heeft weliswaar aangegeven
verschillende mogelijkheden te willen onderzoeken, maar tot op heden is niets ontvangen. De reclassering adviseert dan ook negatief met betrekking tot een p.p. Daarnaast komt in de rapportage van de Brijderstichting naar voren dat klager is
weggeplaatst
naar aanleiding van het bedreigen van een medecliënt. Plaatsing in een p.p. is op dit moment mitsdien ongewenst.
In de reactie op het ingediende beroepschrift is ter ondersteuning van de bestreden beslissing onder meer nog toegevoegd dat de selectiefunctionaris onvoldoende vertrouwen heeft in een goed verloop bij plaatsing in een zeer beperkt beveiligde
inrichting
(z.b.b.i.), omdat klager dan nog meer vrijheden krijgt en er minder correcties mogelijk zijn; dit vergt van klager zelfstandig en verantwoord functioneren, hetgeen onvoldoende aanwezig wordt geacht. Daarnaast is de arbeid een essentieel onderdeel in
het
dagprogramma van de z.b.b.i. Uit de rapportage van de arbeid blijkt dat klager onvoldoende blijk heeft gegeven dit naar tevredenheid te kunnen volbrengen.
Tot slot is niet gebleken van een concreet p.p.-programma, de zogenaamde 26 uren geplande activiteiten per week zijn niet concreet ingevuld conform hoofdstuk 3 Penitentiair Programma, artikel 5, eerste lid. Daarnaast is er geen daartoe strekkende
voordracht van deelname aan een p.p. van de directeur.

4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Pm zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2. Ten aanzien van de beslissing om klager niet deel te laten nemen aan een p.p. geldt het volgende. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het programma en de
gedetineerde moeten voldoen. In dit geval is met name van belang het bepaalde in lid 3 aanhef, sub b,d en f, van artikel 7 van de Pm.
De selectiefunctionaris heeft zijn beslissing gebaseerd op het advies van de inrichting, waarin de haalbaarheid van een p.p. voor klager, gelet op zijn gedrag, motivatie op de werkzaal en geschiktheid, ernstig in twijfel wordt getrokken. Klager wordt
in
de inrichting vrijwel dagelijks gevolgd en aan de waarnemingen omtrent zijn motivatie en geschiktheid voor deelname aan een p.p. mag daarom, ook al heeft dit gedrag niet geresulteerd in het opleggen van sancties, enig gewicht worden toegekend Daarnaast
is er het adviesrapport van de Brijder verslavingszorg d.d. 27 juni 2005, waarin wordt aangegeven dat klager niet voldoet aan de criteria voor deelname aan een p.p., omdat niet geverifieerd kon worden of klager daadwerkelijk gestopt is met zijn
druggebruik en voorts geen sprake is van een zinvolle dagbesteding. Klager is daarbij geadviseerd een actieve rol in te nemen door op zoek te gaan naar betaald werk of vrijwilligerswerk.

4.3. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris is, nu klager – daarbij gelet op de door de inrichting en rapporteurs gemaakte voorbehouden ten aanzien van de kans van slagen van een p.p. – niet voldoet aan
de in artikel 7, derde lid, aanhef en onder b,d en f, van de Pm, genoemde voorwaarden, niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal
mitsdien
ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 26 oktober 2005

secretaris voorzitter

Naar boven