nummer: 05/2368/GV
betreft: [klager] datum: 25 oktober 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 23 september 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager is van mening dat de beslissing om zijn algemeen verlof af te wijzen strijdig is met de
positieve
adviezen van de inrichting, de reclassering en de politie. Klager is inmiddels 21 maanden gedetineerd en verblijft sedert negen maanden in de gevangenis VBA Zutphen. Klager heeft een intake gehad bij de Piet Roorda-kliniek en kan daar met ingang van 15
november 2005 opgenomen worden. Volgens de selectiefunctionaris zou klager pas voor verlof in aanmerking komen tijdens zijn verblijf aldaar. Klager is het daar niet mee eens. Hij heeft zich gedurende zijn detentie steeds goed gedragen en hij heeft het
contact met zijn familie weer hersteld. Hij wil graag een weekeinde doorbrengen bij zijn familie. Eén en ander is goed besproken en klager zou graag willen bewijzen dat hij de vrijheden aankan, zodat hij met een gerust hart naar de afkickkliniek kan.
Klager is van mening dat er te veel naar het verleden wordt gekeken en dat hem geen eerlijke kans wordt geboden.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verblijft in de gevangenis VBA Zutphen en is een kandidaat in het traject Terugdringen Recidive (TR). Hij is op eigen verzoek op de VBA geplaatst en heeft zijn methadongebruik daar afgebouwd. Blijkens de aan hem afgenomen risicoanalyse (Risk)
scoort klager op een aantal factoren. Binnen het TR-traject is voor klager als doel gesteld het inzicht verkrijgen in zijn verslavingsproblematiek, zijn goede terugkeer in de samenleving en het terugdringen van recidive. Gepland is dat klager
extramuraal zal worden opgenomen in een verslavingskliniek. De selectiefunctionaris heeft nog geen voorstel als bedoeld in artikel 43, derde lid, van de Pbw ontvangen. De omstandigheid dat een garantiedatum is afgegeven door de kliniek, wil niet zeggen
dat klager ook daadwerkelijk aldaar geplaatst zal worden. Bij de beoordeling van een dergelijk voorstel wordt tevens gekeken naar het verloop van eerdere detenties. Voorts speelt hier dat er voor klager een executie-indicator is afgegeven en er dus
instemming moet zijn van het openbaar ministerie bij een plaatsing ex artikel 43 van de Pbw. Zulks geldt ook bij een verlofaanvraag. De inrichting heeft evenwel verzuimd om aan het arrondissementsparket Haarlem advies te vragen met betrekking tot de
verlofaanvraag.
Indien een gedetineerde in aanmerking komt voor behandeling in een afkickkliniek, is verlof een onderdeel van de behandeling. Daar wordt dan bezien of iemand al dan niet toe is aan het verlenen van vrijheden. Door de inrichting wordt bij haar advies
niet aangeven hoe het verlof past binnen het reïntegratietraject en de behandeling van klagers verslaving. Ook ontbreekt rapportage van de verslavingszorg.
De selectiefunctionaris is van mening dat binnen een detentievervangende behandeling kan worden bezien of klager zich aan afspraken kan houden en of verlofverlening dan verantwoord is.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis VBA Zutphen heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Haarlem is, hoewel er voor klager een executie-indicator is afgegeven, niet geraadpleegd.
De politie van de Regio Gelderland Midden heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een eventueel te verlenen verlof.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens (kortweg) deelname aan een criminele organisatie en overtreding van het bepaalde in de artikelen 2 juncto 10 van de Opiumwet. Aansluitend dient hij zes weken gevangenisstraf te
ondergaan en zeven weken vervangende hechtenis wegens het niet verrichten van een hem opgelegde taakstraf. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 januari 2006.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.
Blijkens de toelichting namens de Minister is het verzoek om verlof met name afgewezen in verband met de volgende redenen, te weten het ontbreken van vertrouwen in een goed verloop van een verlof in verband met klagers verslavingsproblematiek, het
ontbreken van een advies van het arrondissementsparket Haarlem, terwijl ten aanzien van klager een executie-indicator is afgegeven, en het ontbreken van rapportage omtrent klager van de verslavingszorg. Voorts is de rapportage van de inrichting
onvolledig. Met name de eerste en derde reden houden nauw verband met elkaar. Door die rapportage is het immers mogelijk een beter inzicht te verkrijgen in klagers verslavingsproblematiek en de vraag of hij inmiddels (enige) vrijheden aan kan. De
tweede
reden is een formeel vereiste en dat advies had moeten worden opgevraagd. De vraag is evenwel of het ontbreken van dat advies, de rapportage en de onvolledigheid van de inrichtingsrapportage aan klager kan worden verweten. De beroepscommissie
beantwoordt die vraag negatief. Indien de Minister van oordeel is dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd met adviezen en/of inlichtingen, ligt het op zijn weg om – al dan niet door tussenkomst van de inrichting – die adviezen en/of inlichtingen te
verkrijgen. Dat heeft de Minister in dit geval nagelaten. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de Minister bij het nemen van zijn beslissing onvoldoende zorgvuldig is geweest. Dat maakt dat het beroep gegrond moet worden verklaard. De bestreden
beslissing zal daarom worden vernietigd en aan de Minister zal worden opgedragen om binnen een daarvoor te stellen termijn een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan kunnen worden gemaakt, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor toekenning van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken (na ontvangst).
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 25 oktober 2005
secretaris voorzitter