nummer: 05/1683/GA
betreft: [klager] datum: 9 november 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 30 juni 2005 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 28 september 2005, gehouden in de locatie Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.O. Bongers, en [...], unit-directeur van het h.v.b. Arnhem-Zuid.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het niet kunnen inzien van de huisregels;
b. het handelen van het personeel met betrekking tot een bloedafname;
c. een disciplinaire straf van uitsluiting van deelname aan alle programma-activiteiten met uitzondering van luchten en bezoek met verwijdering van de tv van cel voor de duur van 5 dagen met ingang van 3 april 2005, vanwege verbale agressie;
d. een disciplinaire straf van uitsluiting van deelname aan iedere programma-activiteit met uitzondering van bezoek en luchten met verwijdering van de tv van cel voor de duur van 4 dagen met ingang van 8 april 2005, vanwege een positieve
urinecontrole;
e. bejegening door het personeel;
f. de hygiëne in verband met een smerige cel bij binnenkomst en
g. de behandeling door de tandarts.
De beklagcommissie heeft het beklag met betrekking tot de onderdelen a, b, c, en d ongegrond verklaard en heeft klager met betrekking tot de onderdelen e en f niet ontvankelijk in zijn beklag verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak
weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het beroep toegelicht overeenkomstig de aangehechte pleitnotitie.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht.
Klager geeft aan de hand van een aantal concrete voorbeelden aan dat bepaalde piw-ers hun ambtseed hebben geschonden en onjuiste dingen hebben gezegd en geschreven. Zaken worden achterwege gelaten en er wordt onvolledig gerapporteerd. Daar er
onvoldoende feitenonderzoek is gedaan, verzoekt klager een aantal medegedetineerden als getuigen op te roepen die het beeld van de piw-ers kunnen bevestigen. Klager is gedupeerd door pure willekeur.
Klager is in de vier maanden die hij in de inrichting heeft verbleven, zevenmaal bij de tandarts geweest. Het saneren van zijn tanden is echter niet goed gebeurd en nu is er ook nog een tand uitgevallen.
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur gaat er niet vanuit dat het personeel opzettelijk onjuiste handelingen pleegt. Met het oog daarop is juist de ambtseed ingevoerd. Er is ook niet gebleken dat onjuist is gerapporteerd over klager. Voor het overige wordt verwezen naar de
toelichting op de klachten voor de beklagcommissie.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om getuigen te horen af.
Met betrekking tot de onderdelen a, b, e en f.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve op deze onderdelen ongegrond worden verklaard.
Met betrekking tot g.
De beroepscommissie stelt vast dat de beklagcommissie geen uitspraak met betrekking tot dit onderdeel van het beklag heeft gedaan en zal dit onderdeel zelf beoordelen. Voor klachten over medisch handelen is een aparte procedure in het leven geroepen.
Ingevolge artikel 29 van de Penitentiaire maatregel dient men zich schriftelijk te wenden tot de medisch adviseur bij het Ministerie van Justitie met een verzoek om bemiddeling. Klager dient derhalve op dit onderdeel niet-ontvankelijk in zijn beroep te
worden verklaard.
Met betrekking tot c en d.
Op grond van artikel 51, eerste lid onder c, Pbw kan de directeur een disciplinaire straf opleggen van uitsluiting van deelname aan een of meer bepaalde activiteiten voor ten hoogste twee weken. In dit geval heeft de directeur klager tweemaal als
disciplinaire straf uitgesloten van deelname aan alle activiteiten met uitzondering van luchten en bezoek. De beroepscommissie acht de keuze voor deze disciplinaire straf niet logisch, temeer daar de verwijtbare gedragingen van klager niet samenvielen
met een bepaalde activiteit. Feitelijk is sprake geweest van verblijf op eigen cel. Het beroep zal derhalve op deze onderdelen gegrond worden verklaard. Nu de beroepscommissie inhoudelijk gezien van oordeel is dat een reactie in de vorm van een
disciplinaire straf niet onredelijk of onbillijk is, zal klager geen tegemoetkoming worden toegekend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot de onderdelen a, b, e, en f ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep met betrekking tot de onderdelen c en d op formele grond gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog in zoverre gegrond.
Zij verklaart klager met betrekking tot onderdeel g. niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. E. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 9 november 2005
secretaris voorzitter