nummer: 05/1730/TA
betreft: [klager] datum: 28 oktober 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen de vaststelling van een tegemoetkoming door het hoofd van de inrichting op basis van de uitspraak van 12 mei 2005 van de beklagcommissie bij het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. R. Polderman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagcommissie heeft bepaald dat het hoofd van de inrichting in overleg met klager een passende compensatie (lees: tegemoetkoming) zal vaststellen vanwege de formele en materiële gegrondverklaring van het beklag tegen het opgelegde contactverbod
met
medewerkers of patiënten die gerelateerd zijn aan de Pompestichting, alsmede van het beklag tegen de verlenging van dat contactverbod, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
Het hoofd van de inrichting heeft bij brief van 12 juli 2005 aan klager meegedeeld dat op basis van de bovenvermelde uitspraak van de beklagcommissie een tegemoetkoming van
€ 50,= per beklagzaak, in totaal € 100,= redelijk lijkt en aan klager zal worden uitgekeerd.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Hij heeft beroep ingesteld tegen de bij brief van 12 juli 2005 door het hoofd van de inrichting vastgestelde tegemoetkoming. Het hoofd van de inrichting heeft zonder overleg met hem of zijn raadsman een tegemoetkoming vastgesteld. Deze tegemoetkoming
is
te gering in het licht van de uitspraak van de beklagcommissie en het feit dat de duur van het contactverbod in totaal zes maanden bedraagt. Het gaat om een zware, ingrijpende maatregel die onterecht is toegepast.
Het hoofd van de inrichting heeft daarop als volgt gereageerd.
Klager is op 29 december 2004 vanuit de Pompekliniek overgeplaatst naar Veldzicht.
Bij het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming is recente jurisprudentie van de beroepscommissie geraadpleegd. Op grond daarvan wordt een tegemoetkoming van € 50,= per beklagzaak redelijk geacht. Klager heeft inmiddels een
tegemoetkoming van € 100,= euro ontvangen.
3. De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep wordt het volgende overwogen.
Op grond van de Bvt staat geen rechtstreeks beroep bij de beroepscommissie open tegen een beslissing van het hoofd van een justitiële tbs-inrichting. Wel is beroep mogelijk tegen de uitspraak van de beklagcommissie tot het al dan niet vaststellen van
een tegemoetkoming. Op grond van artikel 66, zevende lid, Bvt bepaalt de beklagcommissie niet alleen of een tegemoetkoming toegekend dient te worden, maar dient zij ook de toe te kennen tegemoetkoming vast te stellen.
Nu het in het onderhavige geval gaat om een beslissing van het hoofd van de inrichting, die voortvloeit uit een opdracht van de beklagcommissie, welke opdracht in strijd met de wet is gegeven, en dit klager niet valt aan te rekenen, zal de
beroepscommissie het beroep van klager opvatten als te zijn gericht tegen het niet vaststellen van een tegemoetkoming door de beklagcommissie en klager daarin ontvangen. Weliswaar is de uitspraak van de beklagcommissie op 28 juni 2005 verzonden en is
het beroepschrift van klager pas op 14 juli 2005 ontvangen, maar de beroepcommissie is van oordeel dat in het licht van bovenvermelde omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat klager in verzuim is geweest.
De beroepscommissie zal derhalve het beroep gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen, voorzover deze ziet op de bepaling dat het hoofd van de inrichting dient over te gaan tot het vaststellen van een tegemoetkoming, en doen
wat de beklagcommissie had behoren te doen.
Uit de voorhanden zijnde stukken valt af te leiden dat klager op 29 december 2004 vanuit de Pompekliniek is overgeplaatst naar Veldzicht; dat zes weken daarna, dus omstreeks 9 februari 2005, een verzoek van of namens het hoofd van de Pompekliniek om
een
contactverbod is ontvangen; dat het hoofd van Veldzicht vervolgens tot het gevraagde contactverbod heeft beslist; dat de schriftelijke mededeling daarvan eerst op 15 maart 2005, derhalve ruim een maand na het opleggen van het contactverbod, aan klager
is uitgereikt, alsmede dat het contactverbod na verlenging heeft geduurd tot 10 mei 2005. Op grond van de stukken moet er derhalve van worden uitgegaan dat het contactverbod van omstreeks 9 februari 2005 tot 10 mei 2005 heeft geduurd.
Vast staat dat de beklagcommissie beide klachten formeel gegrond heeft verklaard vanwege te late schriftelijke mededeling van de beslissingen tot het opleggen en verlengen van het contactverbod en beide klachten daarnaast ook inhoudelijk gegrond heeft
verklaard.
Indien de rechtsgevolgen van een vernietigde beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, kan in daarvoor in aanmerking komende gevallen een tegemoetkoming worden vastgesteld voor het door betrokkene ondervonden ongemak. Genoemd ongemak bestond voor
klager uit het gedurende een aantal maanden niet kunnen hebben van contact met een in een andere inrichting verblijvende ter beschikking gestelde vriend.
De tegemoetkoming is niet bedoeld als schadevergoeding, voor het verkrijgen waarvan andere wegen openstaan. Zo kan klager ingevolge de circulaire van 13 augustus 1993, kenmerk 383893/93/DJ, een verzoek om schadevergoeding richten aan het hoofd van de
inrichting van de desbetreffende inrichting, terwijl hij zich ook kan wenden tot de civiele rechter.
Nu het hoofd van de inrichting aan klager reeds een tegemoetkoming van € 100,= heeft uitgekeerd en de beroepscommissie een dergelijk bedrag anders dan klager niet te gering acht, zal de beroepscommissie vaststellen dat klager vanwege de formele en
materiële gegrondverklaring van beide klachten een tegemoetkoming van € 100,= toekomt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, voorzover gericht tegen het niet vaststellen van een tegemoetkoming door de beklagcommissie, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming
toekomt
van € 100,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. J.M. van der Vaart, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 28 oktober 2005
secretaris voorzitter