Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1580/GA, 3 november 2005, beroep
Uitspraakdatum:03-11-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1580/GA

betreft: [klager] datum: 3 november 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W. de Vries, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 20 juni 2005 van de beklagcommissie bij het Detentiecentrum Roermond,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in de eigen cel, wegens het niet opvolgen van opdrachten van het personeel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De beklagcommissie heeft bij haar beoordeling enkel de weergave van de directeur met betrekking tot het onderhavige voorval overgenomen en een en ander verder niet gemotiveerd.

De directeur heeft schriftelijk gemeld dat hij in beroep persisteert in zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.

3. De beoordeling
Namens klager is aangevoerd dat het onderzoek van de beklagcommissie onvoldoende en/of onvolledig is geweest. Daaraan kan voorbij worden gegaan nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Door en namens klager is met name aangevoerd dat het aanzeggen van het verslag d.d. 26 april 2004 in strijd met het bepaalde in de wet niet schriftelijk is gebeurd en dat de directeur geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 57, eerste
lid, aanhef en onder h, van de Pbw (de hoorplicht).

Artikel 50, eerste lid, van de Pbw luidt:
”Indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens
is
daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit aan de gedetineerde mede.”
Uit de tekst van de wet en uit de toelichting op de wet blijkt dat slechts is vereist dat die mededeling, het aanzeggen, wordt gedaan maar niet dat dit schriftelijk moet worden vastgelegd. Het niet schriftelijk vastleggen van een dergelijke aanzegging
is daarom geen reden om het beklag gegrond te verklaren. Dat zou slechts anders zijn indien er gerede twijfel bestaat of het verslag daadwerkelijk is aangezegd. Ter voorkoming daarvan verdient het aanbeveling om steeds in het opgemaakte verslag op te
nemen of dat verslag daadwerkelijk aan de gedetineerde is aangezegd. In het onderhavige beroep acht de beroepscommissie evenwel, gelet op hetgeen door de directeur in beklag naar voren is gebracht, voldoende aannemelijk dat de aanzegging van het
bedoelde verslag feitelijk mondeling is geschied. Daarmee is voldaan aan de eis van artikel 50, eerste lid, van de Pbw.

Artikel 57, eerste lid van de Pbw, luidt (voor zover van belang):
”de directeur stelt de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, alvorens hij beslist, omtrent:
(...)
h. de oplegging van een disciplinaire straf, bedoeld in artikel 51, en toepassing van de artikelen 52 en 53, derde lid.”
De beroepscommissie acht aannemelijk dat de directeur klager in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, maar dat door klagers opstelling niet tot hoor en wederhoor is gekomen. Door klager in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord,
heeft de directeur in dit geval artikel 57 van de Pbw nageleefd.

Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat hetgeen in beroep is aangevoerd - voorzover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 november 2005

secretaris voorzitter

Naar boven