Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1963/TP, 2 november 2005, beroep
Uitspraakdatum:02-11-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1963/TP

betreft: [klager] datum: 2 november 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.N. Holtrop, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een fictieve beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep. Zij acht zich aan de hand van de onderliggende stukken voldoende ingelicht. Om die reden is klager niet in de gelegenheid gesteld het beroep
schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft geen beslissing genomen inzake de op 6 augustus 2005 ingaande verlenging van de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst. Op grond van artikel
12, derde lid, Bvt wordt het niet nemen van een beslissing gelijkgesteld met het nemen van een beslissing tot verlenging of opschorting van de passantentermijn, waarbij van belang is dat daardoor sprake is van feitelijk voortgezet verblijf als passant
in een huis van bewaring (h.v.b.).

2. De feiten
Klager is bij op 25 januari 2005 onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Vervolgens is hem subsidiaire
hechtenis van 14 dagen opgelegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 8 februari 2005. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het h.v.b. Almere-Binnen te Almere.

3. De standpunten
Namens klager is in het beroepschrift het volgende naar voren gebracht.
Door het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de rechterlijke uitspraak in eerste aanleg, is klagers passantentermijn op 25 januari 2005 ingegaan. Op 25 juli 2005 bedroeg de passantentermijn zes maanden. Hoewel klagers raadsman telefonisch heeft vernomen
dat op 7 augustus 2005 een beslissing tot verlenging van de passantentermijn zou zijn genomen, is door klager geen beslissing ontvangen. Klager is ook niet gehoord over een verlengingsbeslissing. De Minister heeft tevens nog niet een beslissing tot
plaatsing van klager in een bepaalde tbs-inrichting genomen.
Het voortduren van klagers verblijf als passant in een h.v.b. is onverantwoord en onrechtmatig. De Minister geeft geen gevolg aan de rechterlijke uitspraak, waarin is bepaald dat klager in een tbs-inrichting dient te worden opgenomen. Gelet op de
uitspraken van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) inzake Brand en Morsink rechtvaardigt het sinds 1986 bestaande capaciteitstekort niet de vertraging in de plaatsing en is het verblijf als passant in een h.v.b. van zes maanden of meer
in strijd met artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit verblijf is ook in strijd met artikel 6 EVRM. De Minister koopt met het bieden van een tegemoetkoming de schending van
mensenrechten af, maar moet ophouden met genoemde schending.
Klager dient te worden vrijgelaten. Bij gebreke aan een voorziening om tot ontslag te vragen, past het de beroepscommissie te beslissen tot invrijheidstelling van klager, of tot het beëindigen dan wel opschorten van de executie van het arrest van het
Hof Arnhem van 17 december 2004 totdat er plaats voor klager in een tbs-inrichting is. Indien de beroepscommissie meent die mogelijkheid niet te hebben, dan wordt zij verzocht de reden daarvan in haar uitspraak op te nemen, alsmede de rechter te noemen
die wel een uitspraak over deze materie kan doen. Voorts dient klager een tegemoetkoming te worden toegekend van € 125,= per dag van ten onrechte verblijf als passant in een h.v.b.

Klager heeft bij brieven van 6 en 7 oktober 2005 aangegeven dat hij de door de Minister aangeboden tegemoetkoming weigert, omdat hij zich niet wil laten omkopen. Hij hoopt op een snelle afwikkeling van het beroep.

Namens de Minister is inzake het beroep geen standpunt naar voren gebracht.
Op 28 september 2005 is desgevraagd telefonisch bericht dat naar aanleiding van de uitspraken van het EHRM en de beroepscommissie geen beslissing tot verlenging meer kan worden genomen. Om die reden wordt aan passanten een brief gezonden, waarin de
duur
van de passantentermijn wordt meegedeeld en een tegemoetkoming wordt aangeboden. Een dergelijke brief is op 29 juli 2005 aan klager gezonden.

4. De beoordeling
Zoals hiervoor vermeld, heeft de Minister op 28 september 2005 telefonisch bericht dat geen beslissing tot verlenging van klagers passantentermijn of tot opschorting van de verlengingsprocedure is genomen. Wel is klager bij brief van 29 juli 2005
meegedeeld dat zijn passantentermijn langer dan zes maande duurt en is hem een tegemoetkoming aangeboden.
Het op 8 augustus 2005 ingediende beroep richt zich tegen de fictieve beslissing tot verlenging van de passantentermijn, waardoor het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. feitelijk voortduurt. Klager kan daarin worden ontvangen.

De feitelijke voortzetting van het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. tengevolge van het capaciteitsgebrek is, ongeacht of hieraan een al dan niet fictieve beslissing tot verlenging van de passantentermijn dan wel een beslissing tot
opschorting van de verlengingsprocedure ten grondslag ligt, in strijd met het recht vanaf het moment dat dit verblijf zes maanden heeft geduurd.

De totale duur van het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. bedroeg ten tijde van de fictieve beslissing zes maanden.

Derhalve is het beroep gegrond en dient de bestreden beslissing tot voortzetting van het passantenverblijf te worden vernietigd.

Het vorenstaande leidt ertoe dat de beroepscommissie niet meer met behulp van een medische verklaring de detentiegeschiktheid van tbs-passanten zal beoordelen. Mede in verband hiermee acht zij het van groot belang dat de Minister de penitentiaire
inrichtingen erop wijst de situatie van een tbs-passant in relatie tot zijn detentie(on)geschiktheid nauwlettend te volgen.

De beroepscommissie is, gehoord de Minister en gelet op haar jurisprudentie d.d. 4 mei 2005 (nummer 04/1869/TPT), van oordeel dat in gevallen als hiervoor bedoeld een financiële tegemoetkoming dient te worden toegekend, waarvan de hoogte dient te
worden
vastgesteld op een bedrag van € 350,-- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. zes maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat
dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,-- per maand.

In antwoord op het door de raadsman van klager gestelde en verzochte merkt de beroepscommissie op dat haar niet de wettelijke bevoegdheid toekomt om klager in vrijheid te stellen dan wel de executie van de door het Hof Arnhem bij arrest van 17 december
2004 opgelegde tbs met bevel tot verpleging van overheidswege te beëindigen of op te schorten totdat er plaats is voor klager in een tbs-inrichting.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij stelt vast dat aan klager, ten laste van de Minister, een geldelijke tegemoetkoming toekomt ten bedrage van € 350,-- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. zes maanden heeft geduurd tot de dag waarop
plaatsing in een tbs-inrichting is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,-- per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. J.M. van der Vaart, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 2 november 2005

secretaris voorzitter

Naar boven