Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1999/GB, 20 oktober 2005, beroep
Uitspraakdatum:20-10-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 05/1999/GB

Betreft: [klager] datum: 20 oktober 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.B. Pieters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 augustus 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis Veenhuizen ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 3 november 2004 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring Zwolle. Op 1 juni 2005 is hij geplaatst in de gevangenis Veenhuizen, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager is tegen het advies van de inrichting in geselecteerd voor een normaal beveiligde inrichting. De selectiefunctionaris heeft het negatieve advies van de politie ongemotiveerd aan zijn beslissing ten grondslag gelegd. Hierbij is de
selectiefunctionaris evenwel voorbijgegaan aan het feit dat klager terzake van de door hem telastegelegde bedreiging is vrijgesproken. Ook de Reclassering zou negatief hebben geadviseerd. Dat advies kan evenwel niet op klagers verlofadres steunen.
Klager zal tijdens zijn verloven verblijven bij zijn ouders en aldaar voortdurend telefonisch bereikbaar zijn. Weliswaar zal hij tijdens zijn verlof ook zijn echtgenote ontmoeten maar dit hoeft geen probleem te zijn. De afweging van de
selectiefunctionaris dat verzoeker al twintig jaar met justitie in aanraking komt en dat daarom detentiefasering in zijn geval niet zou helpen, doet klager geen recht. Hoewel klager sedert 1985 enkele veroordelingen heeft gekregen, is bij de
veroordeling waarvoor hij thans gedetineerd is, voor het eerst een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan klager opgelegd. De conclusie van de selectiefunctionaris is daarom onjuist. Klager zou volgens de rapportage niet gemotiveerd zijn voor een
behandeling aan zijn alcoholverslaving. Hierbij wordt voorbijgegaan aan het feit dat die verslaving met name een rol heeft gespeeld ten tijde van zijn sociale problemen. Klager zou daarom eerder ondersteuning moeten krijgen voor de periode na detentie.
Overigens zijn bij klager bij verschillende onderzoeken nooit verslavingen geconstateerd. Zijn weigering om aan projecten gericht op een dergelijke verslaving mee te werken, kan hem niet worden tegengeworpen. De inrichting tenslotte heeft positief
geadviseerd met betrekking tot een detentiefasering van klager.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is op 9 november 2004 geplaatst in het h.v.b. Zwolle. Gedurende zijn verblijf aldaar heeft hij laten zien goed met de hem geboden vrijheden om te kunnen gaan en zich gehouden aan de met hem gemaakte afspraken. Klager heeft evenwel geweigerd mee
te werken aan de door hem ondertekende verklaring in het kader van het project Terugdringen Recidive (TR). In die verklaring had klager aangegeven medewerking te geven aan een zinvolle invulling van zijn detentie, waardoor hij betere kansen krijgt om
niet weer met justitie in aanraking te komen. Klager heeft op 19 mei 2005 definitief besloten om uit het TR-project te stappen, omdat hij niet langer met de onzekerheid van dat traject kon omgaan. Klager heeft eerder tegenover de reclassering
aangegeven
het niet eens te zijn met de omtrent hem opgemaakte rapportage. Uit die rapportage komt naar voren dat bij klager gedragsinterventie noodzakelijk is door middel van een training waardoor hij zijn probleembesef en zelfinzicht kan vergroten en meer
adequaat met problemen om kan gaan. Het delict waarvoor klager thans is gedetineerd, is begaan onder invloed van een overdosis aan alcohol en medicijnen. Voorts wordt verwezen naar de negatieve ontwikkeling in de ernst van de door klager gepleegde
delicten sinds 1985. Eerder opgelegde vonnissen hebben niet het gewenste effect gehad. De politie heeft negatief geadviseerd naar aanleiding van uitlatingen van klager, gedaan tijdens een verhoor in december 2004. Klager heeft toen aangegeven dat de
aangever van het feit waarvoor hij gedetineerd is, een probleem zou hebben als klager vrij kwam. Klager zou immers niets meer te verliezen hebben. Anders dan door klagers raadsvrouwe is aangevoerd, is deze bedreiging niet aan de orde geweest tijdens
klagers strafzaak. De door de advocaat genoemde vrijspraak had betrekking op de telastelegging terzake van een op 1 mei 2004 gepleegd feit. Voor de selectiefunctionaris staat de bedreiging voldoende vast. De Reclassering heeft negatief geadviseerd op
basis van de onstabiele situatie van klagers partner. Zij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en haar omstandigheden kunnen daarom niet beoordeeld worden. Nu klager heeft aangegeven een deel van zijn verlof bij haar door te willen brengen, kan de
Reclassering niet instaan voor een goed verloop van dat verlof. Eén en ander leidt er voor de selectiefunctionaris toe dat hij onvoldoende vertrouwen heeft in een goed verloop van de detentie bij een plaatsing in een inrichting met regimaire
vrijheden.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Veenhuizen is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (d.d. 15 augustus 2005, nr. 5042803/00/DJI) kunnen in beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen naast zelfmelders
tevens gedetineerden worden geplaatst die:
a. een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen,
b. een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, en
c. beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.3. Blijkens de reactie van de selectiefunctionaris alsmede de daaraan ten grondslag liggende adviezen van de politie en de Reclassering, heeft de selectiefunctionaris onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van de detentie, indien klager wordt
geplaatst in een inrichting met regimaire vrijheden. De beroepscommissie verstaat dat de selectiefunctionaris heeft bedoeld aan te geven te vrezen dat klager in dat geval – met name tijdens de regimaire verloven – een zodanig maatschappelijk risico
vormt, dat dit een contra-indicatie oplevert voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting. De beroepscommissie acht die vrees aannemelijk. Hetgeen daaromtrent door en namens klager naar voren is gebracht, doet aan die vrees niet af. Zulks geldt
temeer nu eveneens aannemelijk moet worden geacht dat klager (een deel van) zijn regimaire verloven zal doorbrengen bij zijn echtgenote, die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, hetgeen strijdig is met het bepaalde in artikel 3, lid twee aanhef en
onder c. van voormelde regeling. Eén en ander in onderling verband en samenhang beziend, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, nu klager voldoet aan de voor
de
onder 4.1 genoemde inrichting geldende criteria en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 oktober 2005

secretaris voorzitter

Naar boven