Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1916/GB, 13 oktober 2005, beroep
Uitspraakdatum:13-10-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 05/1916/GB

Betreft: [klager] datum: 13 oktober 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 augustus 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) toegewezen met als ingangsdatum 23 september 2005.

2. De feiten
Klager is sedert 9 mei 2005 gedetineerd. Hij verbleef in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Veenhuizen. Op 23 september is hij administratief geplaatst in de locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel in verband met zijn deelname aan een
penitentiair programma.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de beslissing van de selectiefunctionaris met betrekking tot deelname aan een p.p. als volgt toegelicht.
Aan klager is door een medewerker van het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.) van de b.b.i. Veenhuizen de toezegging gedaan dat klager met ingang van 5 september 2005 zou kunnen gaan deelnemen aan een p.p. Bij een nader gesprek met die
medewerker van het b.s.d. bleek dat de ingangsdatum veranderd was in 23 september 2005. Klager is daar niet mee akkoord gegaan. Klager is van mening dat de selectiefunctionaris ten onrechte heeft beslist dat klagers p.p. op 23 september zou ingaan.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is door de selectiefunctionaris geselecteerd voor deelname aan een p.p. Die beslissing is genomen naar aanleiding van het door de b.b.i. Veenhuizen opgemaakte selectieadvies. Klager is van mening dat de in de selectiebeslissing genoemde
aanvangsdatum (23 september 2005) onjuist is. Hij baseert dit op uitspraken die zouden zijn gemaakt door een medewerker van het b.s.d. van de b.b.i. Veenhuizen. Door een wijziging van de betreffende regelgeving is het niet mogelijk om klager eerder dan
op 23 september 2005 in een p.p. te plaatsen. De selectiefunctionaris kan niet beoordelen in hoeverre de medewerker van het BSD een en ander juist heeft uitgelegd maar hij gaat er – gelet op de ervaring van de betreffende medewerker – vanuit dat een en
ander wel goed is uitgelegd. Aan klager is duidelijk aangegeven dat hij met ingang van 23 september 2005 geplaatst kon worden in een basis p.p. en dat hij enkele weken daaraan voorafgaand geplaatst zou kunnen worden in een elektronisch detentiehuis
(met
de mogelijkheid van weekeindverlof). Klager heeft een en ander geweigerd en wenste uitdrukkelijk al op 5 september 2005 geplaatst te worden in een p.p.

4. De beoordeling
Het beroep is – zo verstaat de beroepscommissie – enkel gericht tegen de vastgestelde aanvangsdatum voor het p.p. Daargelaten of al dan niet door een medewerker van het b.s.d. van de b.b.i. Veenhuizen aan klager een datum is toegezegd die voor de
uiteindelijk bepaalde datum lag, geldt dat het nemen van een beslissing tot plaatsing in een p.p. en de daarbij behorende beslissing met betrekking tot de ingangsdatum daarvan, een exclusieve bevoegdheid van de selectiefunctionaris is. Aan het enkele
mededelen van een vermoedelijke ingangsdatum voor een p.p. door een medewerker van het b.s.d., kan een gedetineerde daarom in beginsel geen rechten ontlenen. Zulks is ook hier het geval. Dat geldt temeer nu uit het beroepschrift zelf reeds blijkt dat
die betreffende medewerker aan klager heeft doorgegeven dat de eerder door hem genoemde ingangsdatum zou verschuiven naar een latere datum in verband met gewijzigde regelgeving. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat de beslissing van de
selectiefunctionaris is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift. Die beslissing wordt ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk geacht. Daarbij is in aanmerking genomen dat aan klager een alleszins
redelijk alternatief is geboden voor de tijd gelegen tussen de datum waarop klager meende dat hij recht had op plaatsing in een p.p. en de feitelijke datum van plaatsing. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 oktober 2005

secretaris voorzitter

Naar boven