Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2152/GV, 12 oktober 2005, beroep
Uitspraakdatum:12-10-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2152/GV

betreft: [klager] datum: 12 oktober 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 september 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Het verbaast hem dat zijn verzoek is afgewezen omdat hij ontkent het delict gepleegd te hebben. Klager heeft het delict niet gepleegd, vandaar dat hij geen bekentenis heeft afgelegd. De voogdes van zijn zoon heeft de zoon onder druk gezet. Alle
belastende verklaringen zijn gelogen. Klager zal zeker na een te verlenen verlof terugkeren.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit de ontvangen rapportage van het openbaar ministerie (OM) blijkt dat het OM zeer negatief staat tegenover een te verlenen verlof. Dit heeft te maken met het feit dat uit het strafdossier blijkt dat klager geen enkele verantwoording wenst te geven
ten
opzichte van het door hem gepleegde delict. Voorts ziet klager geen noodzaak tot behandeling.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Utrecht heeft aangegeven gedragsmatig gezien positief tegenover een algemeen verlof te staan, maar overeenkomstig het advies van het OM niettemin negatief te adviseren.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Arnhem heeft naar aanleiding van een verzoek om plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting aangegeven dat, gelet op het delict, de ontkennende houding en de kans op recidive klager niet in een opener
setting dient te worden geplaatst.
De politie regio Utrecht heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens ontucht met een minderjarige. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 5 september 2006.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds
het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Zij is van oordeel dat voor de door de Minister aangevoerde contra-indicaties voor verlof in dit stadium van de detentie onvoldoende aanwijzingen zijn. Zij
overweegt hierbij dat de ernst van het delict als zodanig onvoldoende grond vormt voor afwijzing van het verlof. Dit geldt evenzeer voor het feit dat klager ontkent het delict gepleegd te hebben en mitsdien geen noodzaak ziet tot behandeling. Uit de
inrichtingsrapportage komt naar voren dat klager zich positief gedraagt en dat het resultaat van de urinecontrole in orde was. Gelet op het vorenstaande, het positieve advies van de politie en het gegeven dat sprake is van een aanvaardbaar verlofadres,
is de beroepscommissie van oordeel dat aan het belang van klager doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend. De beroepscommissie overweegt hierbij dat op grond van artikel 5, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting
(d.d. 24 december 1998, kenmerk 733726/98/DJI) ten aanzien van klager voorwaarden kunnen worden gesteld die kunnen inhouden dat hij zich dient te onthouden van contact met het slachtoffer, zich niet begeeft in de buurt van de plaats waar het misdrijf
is
gepleegd en zich meldt bij de politie. De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Derhalve
dient
de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan zijn te maken, acht de
beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 12 oktober 2005

secretaris voorzitter

Naar boven