Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2319/GV, 12 oktober 2005, beroep
Uitspraakdatum:12-10-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2319/GV

betreft: [klager] datum: 12 oktober 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Schuurman, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 16 september 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman om haar beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klaagster is aangevoerd dat haar verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klaagsters zoontje van vijf jaar oud heeft een leerachterstand. Haar echtgenoot verblijft ook in
detentie. Het zoontje verblijft bij de oudste dochter van klaagster. Het zoontje heeft dringend behoefte aan enige vorm van onderwijs. Hij is na veel moeite inmiddels ingeschreven op een school voor Roma-onderwijs. Hij is echter zodanig getraumatiseerd
door het gemis van zijn beide ouders en door het politieoptreden, dat daaraan vooraf is gegaan, dat hij niet meer naar school wil. Hij heeft last van verlatingsangst. Sinds de eerste schooldag op 5 september 2005 is hij wel eventjes op school geweest,
echter op het moment, dat zijn zuster de klas verliet, was hij niet meer tot bedaren te brengen. Hij is onder behandeling van zijn huisarts en hij wordt begeleid door een maatschappelijk werkster. Het probleem wordt bevestigd in overgelegde brieven en
e-mail van de leerplichtambtenaar. Voldaan wordt aan de voorwaarden voor incidenteel verlof, welke staan vermeld in artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Het gaat om het bijwonen van een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer,
waarbij klaagsters aanwezigheid noodzakelijk is. Voldaan wordt aan de voorwaarde van artikel 22, eerste lid, van de Regeling. De band bestaat en de relatie is hecht en de te bezoeken persoon heeft geen bezwaar tegen het bezoek. Er is sprake van
zodanige
omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Klaagsters persoonlijke belang dient te prevaleren. Het is ook van maatschappelijk belang dat haar zoontje onderwijs volgt. Dit is vastgelegd in de
Leerplichtwet. Klaagster acht het noodzakelijk om haar zoontje een aantal dagen naar school te brengen en hem op school te kunnen begeleiden, zodat hij na die tijd in een vertrouwde omgeving komt, waarin hij op een prettige manier onderwijs kan
ontvangen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klaagster is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar in verband met (gekwalificeerde) diefstal. Haar v.i.-datum is 23 maart 2007. Haar echtgenoot verblijft eveneens in detentie en is veroordeeld in dezelfde zaak als klaagster. Klaagster heeft
een strafonderbreking van een week aangevraagd, omdat haar zoontje ernstig getraumatiseerd zou zijn door het politieoptreden in het verleden en weigert om naar school te gaan. Volgens de leerplichtambtenaar is de aanwezigheid van de moeder in de eerste
periode van het schooljaar gewenst om het kind aan de school te laten wennen. Klaagsters dochter van 21 jaar heeft de verzorging van haar broertje op zich genomen nu beide ouders in detentie verblijven. Het verzoek tot strafonderbreking is afgewezen
omdat het verzoek niet binnen de regelgeving past. Klaagster heeft een uittreksel uit het algemeen documentatieregister van vijf pagina’s met daarop diverse vonnissen. Zij heeft samen met haar echtgenoot het risico genomen dat ze in deze situatie
terecht zouden komen en haar zoontje zo achter zouden laten. Ook is niet zeker dat de periode van een week het probleem zal kunnen oplossen.

Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen Utrecht heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De maatschappelijk werkster van de stichting Mi Oso Es Mi Kas, de leerplichtambtenaar van de gemeente Amsterdam en de huisarts hebben positief geadviseerd terzake van verlofverlening.

3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens (gekwalificeerde) diefstal en handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 23 maart 2007.

Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van
verlof. Op grond van artikel 36 juncto 23 kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor verzorging van of bezoek aan een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende levenspartner, kind of ouder.

Uit de stukken is de beroepscommissie gebleken dat klaagster sinds 1995 regelmatig in aanraking komt met justitie en meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten. Klaagster heeft om strafonderbreking gevraagd om haar zoontje een aantal dagen naar
school te brengen en hem op school te kunnen begeleiden. Uit de stukken is niet gebleken dat er sprake is van een noodzaak als bedoeld in de Regeling tot het verlenen van strafonderbreking. Gelet op het vorenstaande is geen sprake van bijzondere
omstandigheden zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling. De afwijzing door de Minister van klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle
in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 12 oktober 2005

secretaris voorzitter

Naar boven