nummer: 05/1149/GA
betreft: [klager] datum: 19 augustus 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klaagster,
gericht tegen een uitspraak van 10 mei 2005 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Nieuwersluis te Loenen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 juli 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klaagster gehoord.
De directeur van de locatie Nieuwersluis heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het feit dat klaagster met transportboeien is vervoerd voor een visitatie tijdens de spitactie d.d. 6 april 2005 alsmede het feit dat klaagster samen met een andere gedetineerde in een afzonderlijke ruimte is gevisiteerd.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klaagster en de directeur
Klaagster heeft in beroep haar tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Anders dan in de uitspraak van de beklagrechter is weergegeven, betrof het geen steekproefsgewijze spitactie. Alle gedetineerden zijn op die dag gevisiteerd. Alleen werden de andere gedetineerden zonder boeien naar de sportzaal gebracht. Alleen een
medegedetineerde en ik werden apart behandeld en geboeid vervoerd naar een andere visitatieruimte. Ik ben al drie jaar gedetineerd en gebruik niet en heb ook anderszins geen bemoeienis met drugs. Ik vind het onredelijk dat ik op basis van wat voor
gerucht dan ook op deze wijze behandeld ben.
Klaagster heeft bij brief van 5 augustus 2005 gereageerd op de reactie van de directeur van 22 juli 2005. Ze heeft volhard in haar standpunt en nog toegevoegd dat er voorafgaande aan het boeien alle gelegenheid is geweest om contrabande te verstoppen
of
over te geven.
De unit-directeur heeft in beroep haar standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
Naar aanleiding van het behandelde ter zitting is de unit-directeur schriftelijk om een reactie gevraagd ten aanzien van de stelling van klaagster dat alle gedetineerden van paviljoen Q naar de sportzaal zijn gebracht en daar zijn gevisiteerd. Zo dit
het geval is geweest is tevens gevraagd welke reden ten grondslag heeft gelegen aan de beslissing enkel klaagster en een medegedetineerde geboeid naar de visitatie te brengen en hen beiden daar te visiteren.
In haar fax van 22 juli 2005 geeft de unit-directeur aan dat, anders dan in het verweer tegenover de beklagcommissie is aangegeven, alle gedetineerden van afdeling Q tijdens meergenoemde spitactie zijn gevisiteerd in de kleedkamers van de sportzaal,
waar alle gedetineerden gezamenlijk heengebracht zijn. Daarnaast zijn enkele gedetineerden, steekproefsgewijs of op verdenking, direct vanuit hun cel geboeid naar de visitatie overgebracht om daar gevisiteerd te worden. Ten aanzien van klaagster
bestond
een vermoeden dat zij met drugs in verband gebracht kon worden, aangezien zij contacten onderhield met een medegedetineerde die al eerder op drugs betrapt was.
3. De beoordeling
Het beklag richt zich tegen de wijze waarop de directeur jegens klaagster gebruik heeft gemaakt van de haar in artikel 29 Pbw toegekende bevoegdheid tot onderzoek aan lichaam en kleding. Klaagster is geboeid naar een plaats van onderzoek elders in de
inrichting overgebracht en is evenals een medegedetineerde daar gevisiteerd, terwijl de overige gedetineerden in de kleedkamers van de sportzaal zijn gevisiteerd.
Voorzover de klacht het onderzoek in een andere ruimte dan de overige gedetineerden betreft, is deze ongegrond. Het staat de directeur in beginsel vrij te bepalen op welke plaats een onderzoek als hier bedoeld plaatsvindt.
Bij interne verplaatsing van de eigen afdeling naar een ruimte waar het onderzoek aan lichaam en kleding wordt uitgevoerd, bestaat ingevolge artikel 10 van de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen de mogelijkheid dat handboeien worden aangewend.
De aanwending van handboeien dient niet willekeurig te geschieden. Als reden voor het aanwenden van handboeien heeft de directeur desverzocht eerst in beroep aangevoerd: “De reden dat juist klaagster naar de visitatie overgebracht is, is verdenking op
aangeven van het personeel. Deze verdenking had te maken met bepaalde contacten met een medegedetineerde die al eerder op drugs betrapt was. Er bestond een vermoeden dat klaagster daar mogelijk iets mee te maken zou hebben.”
Nu klaagster onweersproken heeft gesteld geen drugsverleden te hebben en de aanwijzingen voor haar mogelijke betrokkenheid bij drugs weinig concreet zijn, kan het aanwenden van handboeien jegens klaagster niet als redelijk en billijk worden aangemerkt.
Het beklag zal in zoverre gegrond worden verklaard en klaagster zal na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klaagster een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 19 augustus 2005.
secretaris voorzitter