Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1412/SGA, 1 juli 2005, schorsing
Uitspraakdatum:01-07-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 05/1412/SGA

Betreft: [klager] datum: 1 juli 2005

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de namens de directeur van voormelde locatie genomen beslissing d.d. 9 juni 2005, inhoudende dat gedurende drie maanden alle verzoeken
om algemeen verlof zullen worden afgewezen en daarom niet in behandeling worden genomen, een en ander naar aanleiding van het bepaalde in het drugsontmoedigingsbeleid, zoals dit geldt in de inrichting.

De voorzitter heeft voorts kennis genomen van het klaagschrift d.d. 9 juni 2005 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 30 juni 2005.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij sinds 30 mei 2005 verblijft op de Verslaafden Begeleidingsafdeling (VBA) van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard. Bij binnenkomst diende hij een urinecontrole te ondergaan. Verzoeker gebruikt ter zelfmedicatie als
zeventien jaar cannabis. Dit gebruikte hij ook tijdens zijn verblijf in het huis van bewaring (h.v.b.) Zwaag, waar voldoende cannabis verkrijgbaar is. Toen verzoeker daar hoorde dat zijn verlofmogelijkheden in gevaar kwamen, heeft hij om overplaatsing
verzocht naar de VBA. Dit, omdat hij er vanuit ging dat die afdeling 100% drugsvrij zou zijn. Verzoeker was niet op de hoogte dat dit niet het geval was. Ook wist hij niet dat er binnen de locatie een drugsontmoedigingsbeleid gold. Indien verzoeker
geweten had, dat een positieve urinecontrole gevolgen zou hebben voor zijn verlofaanvragen, had hij er wel voor gezorgd negatief te scoren. Verzoeker wordt door deze beslissing van de directeur onredelijk zwaar getroffen in zijn verlofmogelijkheden. Op
9 juni 2005 deelde het BSD hem immers mede dat zijn verlofaanvragen gedurende drie maanden niet voor toewijzing in aanmerking zou komen en dat die aanvragen daarom in die tijd niet in behandeling zouden worden genomen.

Uit de inlichtingen van de directeur komt onder meer het volgende naar voren. Verzoeker zou volgens de directeur niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De beslissing om de verlofaanvragen niet in behandeling te nemen, is geen beslissing van de
directeur is als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Dat niet in behandeling nemen is een gevolg van het landelijk geldende drugsontmoedigingsbeleid van justitie. Op basis van dat beleid worden verlofaanvragen na drugsgebruik gedurende drie
maanden niet in behandeling genomen.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.

Het verzoek richt zich tegen het niet in behandeling nemen van een verzoek om verlof.
Omtrent verzoek om verlof is in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, hierna te noemen: de Regeling), het navolgende bepaald:
In artikel 2:
“-1. de directeur neemt het verzoek om verlof in ontvangst.
-2. De minister beslist over verzoeken om verlof in de gevallen bedoeld in de artikelen 17,eerste lid, 32 en 39. In de overige gevallen beslist de directeur namens de minister.”
En in artikel 3:
”-1. Na ontvangst van het verzoek om verlof wint de directeur alle benodigde inlichtingen en adviezen in.
(...)”
In de toelichting op de Regeling staat voorts bij Artikel 2 vermeld:
”Het eerste lid van deze bepaling is opgenomen om de gedetineerde te informeren dat hij het verzoek in alle gevallen moet indienen bij de directeur van de inrichting waar hij verblijft, ook wanneer de directeur niet de autoriteit is die over het
verzoek
beslist. (...)”
en bij Artikel 3:
“Ongeacht de vraag of hij zelf beslissingsbevoegd is, is de directeur degene die na ontvangst van het verzoek beoordeelt of en zoja, welke inlichtingen en adviezen bij de beoordeling van het verzoek nodig zijn, en die ervoor zorgt dat deze worden
ingewonnen. (...)”

Zowel uit de tekst van de Regeling als uit de toelichting daarop, valt op te maken dat een verzoek om verlof als bedoeld in de Regeling, te allen tijde in behandeling genomen moet worden. Gelet daarop, is de weigering om een dergelijk verzoek
(gedurende
bepaalde tijd) in behandeling te nemen een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Verzoeker is daarom ontvankelijk in zijn verzoek. De omstandigheid dat een dergelijk verzoek, gelet op in de inrichting geldende beleidsregels, in
beginsel (nog) niet voor toewijzing in aanmerking komt, doet aan die hiervoor genoemde verplichting om dat verzoek in behandeling te nemen niet af. Het zonder meer niet in ontvangst nemen van verlofverzoeken bergt immers het risico in zich dat ook in
situaties waarin de ernst van een
- verzoeker persoonlijk betreffende - gebeurtenis het overwegen van verlenen verlof aan de orde is, zelfs aan een beoordeling daarvan niet kan worden toegekomen.
Gelet op het vorenstaande zijn er termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek, nu de beslissing van de directeur is genomen in strijd met de wet.

De voorzitter overweegt daarbij nog dat het in gevallen als het onderhavige de voorkeur verdient om aan de gedetineerde die een verzoek om verlof indient, mede te delen dat het verzoek in behandeling zal worden genomen, maar dat de directeur dit
verzoek, gelet op de in de inrichting geldende beleidsregels (waaronder ook het drugsontmoedigingsbeleid wordt begrepen), in beginsel zal afwijzen dan wel dat de directeur een negatief advies zal geven aan de minister.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur, voorzover deze beslissing inhoudt dat verzoeken om verlof gedurende drie maanden niet in behandeling zullen worden genomen.

Aldus gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 1 juli 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven