Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2149/SJA, 9 september 2005, beroep
Uitspraakdatum:09-09-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 05/2149/SJA

Betreft: [klager] datum: 9 september 2005

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen(Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. A. Sennef,
namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende op de afdeling De Brem van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Rentray te Rekken.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 71, eerste lid, Bjj, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting, inhoudende intrekking van proefverlof en opname in de inrichting.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 23 augustus 2005 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 9 september 2005.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Namens verzoeker is het verzoek als volgt toegelicht.
Per abuis is het verzoek om schorsing in eerste instantie gezonden aan de beklagcommissie, die het verzoek ten onrechte niet meteen heeft doorgezonden aan de voorzitter van de beroepscommissie, maar bij uitspraak verzoeker daarin niet-ontvankelijk
heeft
verklaard en heeft bepaald dat het verzoek ter verdere behandeling wordt doorgezonden aan de voorzitter van de beroepscommissie. Verzocht wordt het aan de beklagcommissie gezonden schorsingsverzoek op te vatten als te zijn ingediend bij de voorzitter
van de beroepscommissie.
De Minister heeft de machtiging tot het verlenen van proefverlof ingetrokken, waarna de directeur verzoekers proefverlof heeft ingetrokken en verzoekers kamer [in pension] heeft opgezegd. Onbekend is op welke datum de directeur de intrekkingsbeslissing
heeft genomen, nu verzoeker geen schriftelijke mededeling van die beslissing heeft ontvangen. Op 18 augustus 2005 heeft de directeur mondeling aan mr. M. van Solingen, kantoorgenoot van mr. A. Sennef, bevestigd dat hij verzoekers proefverlof heeft
ingetrokken. Mr. Van Solingen heeft dit verzoeker gemeld, waarna verzoeker op 18 augustus 2005 is teruggekeerd in de inrichting. De directeur heeft verzuimd verzoeker schriftelijk mee te delen dat zijn proefverlof is ingetrokken en dat verzoeker
daartegen, en tegen de beslissing van de Minister tot intrekking van de machtiging proefverlof, rechtsmiddelen kan aanwenden. Om die reden is de intrekkingsbeslissing van de directeur nietig.
Het proefverlof is ten onrechte ingetrokken. Verzoeker wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit, maar thans kan nog niet worden vastgesteld dat hij de aan het proefverlof verbonden voorwaarden heeft overtreden. Evenmin kan worden
vastgesteld
dat er een reden van maatschappelijke veiligheid zou zijn die er aan in de weg staat dat verzoeker zijn proefverlof volbrengt. De opname in de inrichting is niet in het belang van een verdere ontwikkeling van verzoeker. Mr. Van Solingen heeft van de
directeur vernomen dat laatstgenoemde de Minister ervan heeft geprobeerd te overtuigen dat intrekking van het proefverlof een achteruitgang zou betekenen. Opname in de inrichting doorkruist de behandellijn. Verzoeker had proefverlof, omdat hij in de
inrichting uitbehandeld was. Na terugkeer in de inrichting wordt met verzoeker niet nader aan zijn terugkeer in de maatschappij gewerkt. Hij heeft slechts een dagbestedingsprogramma. De vervolgopleiding Bouw/Hout, waarvoor hij zich bij het
[opleidingsinstituut] heeft ingeschreven, is op 22 augustus 2005 aangevangen. Opname in de inrichting is derhalve niet dienstbaar aan een verdere ontwikkeling van verzoeker en zijn terugkeer in de maatschappij. Dit klemt te meer, nu verzoeker een
beperkt regime is opgelegd, hetgeen strijdig is met het bepaalde in artikel 2, vierde lid, Bjj. Verzoeker wordt door de intrekking van zijn proefverlof derhalve onevenredig zwaar in zijn belangen geschonden.

De directeur heeft in zijn schriftelijke inlichtingen het volgende aangevoerd.
Het proefverlof van verzoeker is per 17 augustus 2005 beëindigd, omdat hij verdacht wordt van medeplichtigheid bij een ernstig delict. De beslissing van de directeur tot intrekking van verzoekers proefverlof is op last van de selectiefunctionaris
genomen, omdat de directeur anders in overtreding zou zijn en de kosten voor verzoekers verblijf in [pension te ...] niet meer van het departement vergoed zou krijgen. De beslissing is bij schriftelijke mededeling van 25 augustus 2005 aan verzoeker
bekend
gemaakt. De directeur had echter voorkeur voor terugkeer van verzoeker na zijn vrijlating naar school en het [pension], omdat verzoeker ‘slechts’ verdachte is met weinig steekhoudende argumenten in zijn nadeel, verzoeker het goed deed, zich aan alle
aanwijzingen hield en een gestandaardiseerde risicotaxatie geen aanwijzingen opleverde voor kans op recidive. Beëindiging van het proefverlof is nadelig voor verzoeker, omdat een verblijfplaats als [betreffend pension] niet direct beschikbaar is en de
school het beste gevolgd kan worden vanaf het begin van het schooljaar.
Direct bij verzoekers terugkeer in de inrichting is bij de selectiefunctionaris een aanvraag voor een machtiging voor het verlenen van verlof in het weekend ingediend. Inmiddels is diens toestemming ontvangen. Het verblijfadres is echter niet geschikt
als langdurig verblijfadres gedurende proefverlof. Eerst moet een adres met toezicht gevonden worden. [Betreffend pension] heeft op korte termijn geen plaats. Er wordt intensief gezocht naar een goed alternatief. Zodra die is gevonden en verzoeker op
een school geplaatst kan worden, zal bij de selectiefunctionaris een nieuwe machtiging voor het verlenen van proefverlof worden aangevraagd.
Er moet zo snel mogelijk duidelijkheid komen over de status van verzoeker als verdachte. Er is in het licht van het bovenstaande geen reden voor onmiddellijke schorsing. Schorsing is te overwegen zodra een school en veilig woonadres voor verzoeker
beschikbaar zijn.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het
oordeel van de voorzitter is dat niet het geval, mede gelet op het feit dat de directeur na intrekking van de machtiging proefverlof door de selectiefunctionaris namens de Minister op grond van artikel 47 Reglement justitiële jeugdinrichtingen is
gehouden het proefverlof in te trekken. De omstandigheid dat de directeur verzoeker op 25 augustus 2005 schriftelijk de beslissing tot intrekking van het proefverlof per 17 augustus 2005 heeft meegedeeld en daarbij niet heeft gewezen op rechtsmiddelen,
rechtvaardigt niet een schorsing van de bestreden beslissing van de directeur. Voorts is van belang dat het ingediende schorsingsverzoek inzake de beslissing van de selectiefunctionaris tot intrekking van de machtiging proefverlof is afgewezen
(uitspraak 05/2052/SJV d.d. 2 september 2005). Het beroep tegen laatstgenoemde beslissing (05/2053/JV) zal op verzoek van mr. A. Sennef en verzoeker worden behandeld ter zitting van de beroepscommissie van 19 september 2005.
Het verzoek moet daarom worden afgewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Deze uitspraak is gedaan door mr.dr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, voorzitter, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 9 september 2005

secretaris voorzitter

Naar boven