Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1190/TA, 24 augustus 2005, beroep
Uitspraakdatum:24-08-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1190/TA

betreft: [klager] datum: 24 augustus 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 mei 2005 van de alleensprekende beklagrechter bij Oldenkotte te Rekken, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 augustus 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Overijssel te Zwolle, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting de heer [...], hoofd behandeling.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet mogen kopen van een televisie van zijn passantengeld.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft de eerste drie maanden van zijn verblijf in de inrichting een televisie gehuurd. Hij wist dat hij € 1200,= aan passantengeld zou krijgen. Hij heeft de inrichting zelf gemeld dat hij nog circa € 6000,= aan openstaande boetes vanwege
verkeersovertredingen had en dat hij die boetes wilde afbetalen. Hij vindt het goed dat hij € 800,= van zijn passantengeld moet besteden aan de afbetaling van die boetes. Daartoe lost hij € 30,= per maand af. Met het personeelslid dat over de financiën
gaat, had hij afgesproken dat hij € 400,= van het passantengeld mocht besteden aan het kopen van een televisie. Klager wilde van dat geld ook nieuwe kleding kopen. Toen het passantengeld echter binnen was gekomen en hij om zijn geld vroeg, heeft
genoemd
personeelslid hem gezegd dat het kernteam had besloten dat hij eerst zijn boetes moest betalen en dat er geen geld beschikbaar was voor de aankoop van een televisie. Hij is daartegen in beklag gegaan, omdat de inrichting zijn geld wel goed moet
beheren,
in die zin dat hij niets tekort komt. De inrichting pakt alles af, zodat hij niets meer te besteden heeft. Hij wil graag zijn schulden aflossen, maar ook nieuwe kleding kunnen kopen. Hij kan nu pas over twee jaar kleding aanschaffen. Het is klager niet
duidelijk waarom hij niet over een deel van zijn passantengeld mag beschikken. Hij heeft nu via een lening alsnog voor € 200,= een televisie kunnen kopen, maar daardoor zijn zijn schulden weer toegenomen.
Hij wist niet dat het genoemde personeelslid niet bevoegd was om met hem een afspraak te maken over de besteding van zijn geld.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager kan via het verrichten van werkzaamheden maximaal € 200,= verdienen. Als je daar een bedrag van € 50,= afhaalt voor het kopen van sigaretten en dergelijke, hou je een dusdanig bedrag over dat er ruimte moet zijn om geld opzij te leggen. Toen
klager op 23 augustus 2004 werd opgenomen in de inrichting, moest zijn financiële situatie nog onderzocht worden. De sociaal juridisch medewerker ondersteunt de afdeling en brengt onder meer de financiële situatie van nieuwe verpleegden in kaart. In
die
hoedanigheid heeft deze medewerker namens de directie contact met klager over zijn financiën gehad en kan deze afspraken maken met instanties over afbetaling van schulden of het betalen van boetes. Deze medewerker heeft klager daarbij toegezegd dat hij
van zijn passantengeld voor een bedrag van € 400,= een televisie mocht kopen, maar deze was en is daartoe niet bevoegd. Alleen het kernteam mag beslissingen nemen. Achteraf is dat aan klager uitgelegd. Op 2 november 2004 heeft het kernteam besloten
dat
klager geen televisie mocht aanschaffen van zijn eigen geld, gelet op de openstaande boetes van rond de € 6500,=. Het is begrijpelijk dat dit verwarrend is voor klager, maar genoemde medewerker heeft geen beslissingsbevoegdheid. Klager heeft inmiddels
via een lening een televisie gekocht.

3. De beoordeling
Klager heeft eerst ter zitting aangegeven dat hij van zijn passantengeld niet alleen een televisie, maar ook nieuwe kleding wilde kopen. Nu dit een nieuw beklagonderdeel betreft dat op geen enkele wijze eerder in de procedure aan de orde is geweest,
ook
niet in de beklagfase, kan het beroep alleen betrekking hebben op het niet kunnen kopen van een televisie en niet mede op nieuwe kleding. De beroepscommissie laat de klacht betreffende het niet kunnen aanschaffen van kleding van klagers eigen geld
derhalve buiten beschouwimg.

Vast staat dat het hoofd van de inrichting op grond van artikel 45 Bvt en artikel 40, tweede lid, Rvt (Reglement verpleging ter beschikking gestelden) het eigen geld van verpleegden, waaronder het passantengeld valt, in beheer heeft, indien niet anders
is bepaald in het verplegings- en behandelingsplan. Het hoofd van de inrichting is derhalve in principe bevoegd te beslissen in hoeverre een verpleegde over zijn eigen geld kan beschikken. Een beslissing om een verpleegde eerst zijn schulden af te
laten
lossen voordat hij over een deel van zijn eigen geld kan beschikken voor de aanschaf van een televisie, is op zichzelf niet in strijd met de wet en evenmin onredelijk of onbillijk te achten. Dit geldt ook voor de ten aanzien van klager op 2 november
2004 genomen beslissing.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt evenwel naar voren dat de sociaal juridisch medewerker van de inrichting - die namens het hoofd van de inrichting contact met verpleegden heeft over hun financiën, alsmede met instanties inzake onder
meer de afbetaling van boetes van verpleegden - klager eerder heeft toegezegd dat hij een bedrag van € 400,= van zijn passantengeld mocht gebruiken voor de aanschaf van een televisie, zodra het passantengeld zou zijn ontvangen. Naar het oordeel van de
beroepscommissie kon klager op dat moment niet weten dat deze medewerker daartoe niet bevoegd was en heeft deze medewerker, onder verantwoordelijkheid van het hoofd van de inrichting, bij klager reële verwachtingen gewekt dat hij een deel van zijn
passantengeld kon aanwenden om een televisie te kopen. Klager heeft in dit geval daarop mogen vertrouwen, te meer nu hem kennelijk niet kort na de gedane toezegging, maar pas enige tijd daarna, op 2 november 2004, is medegedeeld dat niet bedoelde
medewerker bevoegd is te beslissen over de besteding van het eigen geld van verpleegden, maar het kernteam, en dat dit team heeft besloten dat klager eerst zijn schulden dient af te lossen voordat hij over een deel van zijn passantengeld kan
beschikken.
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie acht geen termen aanwezig om aan klager vanwege de gegrondverklaring van het beroep een tegemoetkoming (die geen schadevergoeding is, maar een tegemoetkoming in het geleden ongemak) toe te kennen, nu de inrichting hem in de
gelegenheid heeft gesteld door middel van een lening alsnog een televisie te kopen, welke lening klager blijkens de stukken omstreeks november 2005 zal hebben afgelost.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. H. Heijs en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 24 augustus 2005

secretaris voorzitter

Naar boven