Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1755/STA, 5 augustus 2005, schorsing
Uitspraakdatum:05-08-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1755/STA

betreft: [klager] datum: 5 augustus 2005

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Dr. S. van Mesdagkliniek, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting van 27 juli 2005, inhoudende de
voortzetting van het onder dwang toedienen van medicatie op 8 augustus 2005.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 3 augustus 2005 alsmede van de schriftelijke en telefonische inlichtingen van het hoofd van voornoemde inrichting van 5 augustus 2005.

1. De standpunten
Verzoeker heeft zijn verzoek als volgt toegelicht. Verzoeker heeft zich rustig gedragen, alhoewel hij zich wel heeft verwonderd over de onhygienische omstandigheden op de afdeling. Hij heeft hierover de commissie van toezicht aangeschreven. Ter
illustratie van de goede gang van zaken rondom verzoeker merkt hij op dat vanaf april 2005 aanvragen zijn ingediend bij een Zwitsers en Spaans buro voor industriële ontwerpen. Wat betreft de door verzoeker zelf getekende modellen heeft hij bericht
ontvangen over de toekenning van de hieruit voortvloeiende rechten. Desondanks wordt verzoeker een maatregel opgelegd met de mededeling dat hij zich daardoor wat lekkerder zou gaan voelen. Verzoeker heeft zich nimmer uitgelaten in de zin dat hij zich
al
dan niet lekker voelt. Verzoeker heeft zich verzet tegen de maatregel. Hierdoor heeft hij blauwe plekken opgelopen.

Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt naar voren dat betrokkene een chronisch psychotische man is, waarbij in de afgelopen periode in toenemende mate twijfels bestonden omtrent de inname van zijn medicatie. Verzoeker wilde hierin
niet
meewerken.
Ten einde te komen tot dwangmedicatie voor een langere termijn, is de procedure dwangmedicatie opgestart. Betrokkene is voor een second opinion gezien door een externe psychiater van de GGz Groningen, die adviseerde tot de dwangbehandeling. Ook de
Inspectie voor de volksgezondheid is geïnformeerd. Daar het uiterst moeilijk in te schatten is hoe en op welke wijze betrokkene zal reageren acht het hoofd van de inrichting het niet langer verantwoord om zonder dwangmedicatie door te gaan. Het
alternatief zou zijn separeren, hetgeen geen oplossing biedt voor verzoekers problematiek. Dit zou eerder een negatief effect hebben. Op 8 augustus 2005 krijgt verzoeker een depot toegediend.

2. De beoordeling
Uit de schriftelijke en telefonische inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt naar voren dat op 27 juli 2005 een voorgenomen besluit is genomen de op 25 juli 2005 aangevangen dwangmedicatie voort te zetten. Ingevolge artikel 26 Bvt kan het
hoofd van de inrichting verzoeker onder dwang medicatie laten toedienen, indien medicatietoediening naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van verzoeker of anderen. Volgens
jurisprudentie van de beroepscommissie dient iedere keer dat opnieuw een depotinjectie noodzakelijk is, een nieuwe beslissing in de zin van artikel 26 Bvt te worden genomen, dient verzoeker door het beslissingsbevoegde (plaatsvervangend) hoofd van de
inrichting terzake te worden gehoord en schriftelijk geïnformeerd, en dient onverwijld mededeling te worden gedaan van de gedwongen medicatietoediening aan de in artikel 34, tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden genoemde
instanties.
Gelet op de mededeling in de brief van het hoofd van de inrichting van 5 augustus 2005 dat op 8 augustus 2005 opnieuw dwangmedicatie zal worden toegediend, zal de voorzitter in het belang van verzoeker het voormelde voorgenomen besluit aanmerken als
een
beslissing in de zin van artikel 26 Bvt en klager derhalve ontvankelijk in zijn verzoek achten.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de
orde is daarom slechts de vraag of de beslissing tot voortzetting van dwangmedicatie zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing van het hoofd van de inrichting. Naar het oordeel van de
voorzitter is dat, mede gelet op de inlichtingen van het hoofd van de inrichting, niet het geval. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat ook naar het oordeel van de door de inrichting geconsulteerde externe psychiater van de GGz Groningen de
huidige situatie, met name de combinatie van het delictrisico bij de onbehandelde psychose en het feit dat de huidige persoonlijke situatie van betrokkene volstrekt onaanvaardbaar is, twee duidelijk gevaarscriteria vormen die een gerichte
antipsychotische medicamenteuze behandeling absoluut geïndiceerd maken. Indien verzoeker hier niet voor gemotiveerd is, en in de huidige situatie is dat zo, is dat volgens de betreffende psychiater reden voor toepassing van dwangmedicatie. Het verzoek
zal daarom worden afgewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 5 augustus 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven