Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1286/GA, 23 augustus 2005, beroep
Uitspraakdatum:23-08-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1286/GA

betreft: [klager] datum: 23 augustus 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. O.O. van der Lee, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 april 2005 van de beklagcommissie bij de locatie Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 augustus 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. I.R. Rigter, en [...], unit-directeur bij de locatie Alphen aan den Rijn.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfruimte dan een strafcel, waarvan twee dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie maanden, alsmede de oplegging van een ordemaatregel van bezoek achter glas
voor de duur van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van drie maanden, één en ander wegens een positieve uitslag van een urinecontrole.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Namens klager wordt gepersisteerd bij hetgeen in het beroepschrift is aangevoerd. Het bevreemdt klager dat pas nu de uitslag van het herhalingsonderzoek wordt overgelegd. Klager zet vraagtekens bij de uitslag van de urinecontrole en het
herhalingsonderzoek. Bij onderzoek van hetzelfde monster wordt eerst een THC-waarde van 100 aangetoond en vervolgens levert het herhalingsonderzoek een THC-waarde van 131 op. Dat verschil roept vragen op met betrekking tot de deugdelijkheid van het
onderzoek. Die vraagtekens worden versterkt door de onduidelijkheid van de gevolgde procedures. Die onduidelijkheid had in dit geval in het voordeel van klager moeten werken. Klager erkent overigens softdrugs te hebben gebruikt. In de inrichting was
dat
volgens klager toegestaan. Indien bij een urinecontrole een lagere THC-waarde werd gevonden dan 100, volgde er immers nooit een bestraffing. Overigens had klager tijdens het voorafgaande weekeindverlof geen softdrugs gebruikt. Hij wist immers dat er
alleen binnen de inrichting gebruikt mocht worden.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Naar aanleiding van de uitslag van de urinecontrole is door de betreffende penitentiair inrichtingswerker (p.i.w.-er) verslag opgemaakt. Dat verslag is door de dienstdoende directeur afgehandeld. De directeur kan de in de stukken genoemde THC-waarde
van
de eerste uitslag enkel verklaren door uit te gaan van de veronderstelling dat abusievelijk de uitslag van een eerdere controle is gebruikt. Vast staat dat klager op 18 februari 2005 is teruggekeerd van verlof en dat hij de dag daarna aan een
urinecontrole is onderworpen. Naar aanleiding van die uitslag is verslag opgemaakt. Klager heeft toen een herhalingsonderzoek aangevraagd en daarbij is een THC-waarde van 131 aangetoond. Op grond daarvan is, omdat klager geen bevestigingsonderzoek
wilde, aan klager de onderhavige disciplinaire straf opgelegd. Weliswaar ontbreken enkele documenten met betrekking tot de urinecontrole maar de directeur gaat er vanuit dat de procedure met betrekking tot de urinecontrole goed is verlopen. Klager
geeft
aan dat het gebruik van softdrugs in de inrichting toegestaan zou zijn. Dat is onjuist, het is enkel zo dat er pas een disciplinaire straf wordt opgelegd als de aangetroffen THC-waarde 100 of meer bedraagt. Bij lagere waardes wordt niet gestraft.

3. De beoordeling
Als vaststaand kan gelden dat de verslaglegging met betrekking tot de urinecontrole en de uitslag(en) van die urinecontrole en het herhalingsonderzoek onvolledig is. In de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen d.d. 2 juni 1999, nr.
726428/98/DJI (hierna: de Regeling), staat een aantal formele vereisten opgesomd, waaraan die urinecontrole en eventuele vervolgonderzoeken moeten voldoen. Door de onvolledige verslaglegging valt niet na te gaan of die onderzoeken overeenkomstig het
bepaalde in de Regeling zijn uitgevoerd. Aan de bepaling van het THC-gehalte in verzoekers urine kleven derhalve formele gebreken. Dat maakt dat de bestreden beslissing van de directeur moet worden geacht onzorgvuldig te zijn genomen. De uitspraak van
de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog – op formele gronden – gegrond te worden verklaard.
Nu de uitslag van het herhalingsonderzoek, aan welke uitslag op zich niet getwijfeld behoeft te worden, een THC-gehalte van 131 opleverde, wordt de opgelegde disciplinaire straf en ordemaatregel – indien zou zijn voldaan aan alle formele vereisten – op
zich niet onredelijk of onbillijk geacht. Gelet daarop acht de beroepscommissie in dit geval geen termen aanwezig voor de vaststelling van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep op formele grond gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Zij acht geen termen aanwezig voor de vaststelling van een tegemoetkoming.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, L. Diepenhorst en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 augustus 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven