nummer: 05/2052/SJV
betreft: [klager] datum: 2 september 2005
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, tevens beroepschrift, ingediend
door mr. A. Sennef, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende op de afdeling De Brem van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Rentray te Rekken.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 78, vierde lid, in verbinding met artikel 71, eerste lid, Bjj, van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister van Justitie (hierna: de Minister) van 5 augustus 2005 tot intrekking
van
de machtiging tot het verlenen van proefverlof.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de onderliggende stukken, alsmede van de telefonische reactie namens de Minister op het schorsingsverzoek van 1 september 2005.
1. De standpunten
Verzoeker heeft het verzoek als volgt toegelicht. De Minister heeft ten onrechte besloten tot intrekking van de machtiging tot het verlenen van proefverlof. Klager wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit, maar thans kan nog niet worden
vastgesteld dat hij de aan het proefverlof verbonden voorwaarden heeft overtreden. Verzoeker wordt daardoor onevenredig zwaar in zijn belangen geschonden. Hij heeft belang bij schorsing, omdat de vervolgopleiding Bouw/Hout, waarvoor hij zich bij het
Albeda College te Rotterdam heeft ingeschreven, op 22
augustus 2005 is aangevangen.
Bij brief van 2 september 2005 heeft verzoekers raadsvrouw, mr. A. Sennef, aangegeven dat verzoeker toestemming heeft gekregen om aankomend weekend te genieten van (planmatig) weekendverlof.
Namens de Minister is het volgende aangevoerd.
Volgens inlichtingen van de officier van justitie is sprake van een lopende strafzaak van verzoeker, die pland staat voor behandeling ter zitting van 18 november 2005. Om die reden is er geen reden tot schorsing.
2. De beoordeling
Naar het oordeel van de voorzitter leent de aard van de bestreden beslissing tot intrekking van een bestaande machtiging tot het verlenen van (proef)verlof zich, anders dan de aard van een beslissing tot weigeren van het verlenen van (proef)verlof,
voor
schorsing.
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de beslissing van de Minister slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingesteld zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om niet te wachten tot behandeling van het beroep, maar thans over te gaan tot schorsing van de bestreden
beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat, gelet op de inlichtingen van de selectiefunctionaris, niet het geval. De kennelijke omstandigheid dat verzoeker toestemming heeft om het aankomende weekend planmatig weekendverlof te genieten, kan
daaraan niet afdoen, nu weekendverlof van minder vergaande aard is dan proefverlof en het toestaan daarvan niet noopt tot een nieuwe machtiging tot het verlenen van proefverlof.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr.dr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, voorzitter, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 2 september 2005
secretaris voorzitter