Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1450/GV, 1 augustus 2005, beroep
Uitspraakdatum:01-08-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1450/GV

betreft: [klager] datum: 1 augustus 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 juni 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. W.J.G. Schröder, om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager bestrijdt dat hij een zogenaamd kwetsbaar persoon zou zijn. Klagers mentor begrijpt die
opmerking van de selectiefunctionaris dan ook niet. Klager kan zich ook niet vinden in het negatieve advies van de politie Midden- en West Brabant. Klager is de mening toegedaan dat hij inmiddels is afgestraft voor de feiten die hij gepleegd heeft en
dat die feiten niet aan een verlofverlening in de weg mogen staan. Klager gelooft niet dat zijn verblijf op zijn verlofadres aldaar onrust te weeg zal brengen. Klager is in de afgelopen anderhalf jaar erg veranderd. Klager wil graag met verlof om zijn
kinderen te kunnen zien. Klager heeft zich tijdens zijn verblijf in de Individuele Begeleidingsafdeling (IBA) gevangenis Zuyderbos positief ontwikkeld. Het beeld van klager wijkt beduidend af van het sombere beeld van klager tijdens zijn verblijf in de
locatie Dordtse Poorten. Hij stelt zich goed begeleidbaar op en formuleert thans in samenspraak met maatschappelijk werk en reclassering hulpvragen. Daarnaast heeft klager thans, wellicht door zijn detentie, zijn alcoholprobleem onder controle. Door de
directeur van de IBA gevangenis Zuyderbos wordt aangegeven dat er geen reden is om negatief te adviseren. Klager is van mening dat de inrichting, waar klager inmiddels al sinds 15 december 2004 verblijft, in staat is om klager goed in te schatten. Het
gevraagde verlof zou er toe kunnen bijdragen dat klager toekomstgericht wordt gestimuleerd om de draad van zijn leven, de behandeling daaronder begrepen, weer op te pakken.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is op 9 april 2004 ingesloten in de locatie De Boschpoort te Breda. Op 17 juni 2004 is hij overgeplaatst naar de locatie Dordtse Poorten, waar hij op de bijzondere zorgafdeling (BZA) is geplaatst. Klager kwam hier over als een onzekere en
labiele
man. Nadat op 2 september 2004 de eis in zijn strafzaak was uitgesproken ging het op de afdeling bergafwaarts met hem. Op 3 september 2004 is hij in afzondering geplaatst wegen suïcidale uitlatingen en grensoverschrijdend gedrag. Klager is vervolgens
op
9 september 2004 aangemeld voor plaatsing op een IBA. Volgens de psycholoog van de BZA was er bij klager sprake van alcoholmisbruik, depressief gedrag en ernstige persoonlijkheidsproblematiek met ontwijkende en afhankelijke trekken. Op 8 oktober 2004
is
klager overgeplaatst naar de IBA Haarlem. Op 25 november 2004 heeft het Penitentiair Selectie Centrum geadviseerd dat klager, gelet op zijn persoonlijkheidsstructuur belang heeft bij een individuele bejegening. Om die reden is hij, na te zijn
afgestraft, op 15 december 2004 geplaatst in de IBA Zuyderbos. Die inrichting, waar hij thans nog verblijft, heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Aan klager is de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd.
Na
de detentie wordt derhalve verdere begeleiding noodzakelijk geacht. De politie van het district Breda heeft aangegeven dat door de door klager gepleegde delicten een hoge mate van maatschappelijke onrust heerste in klagers woonplaats. Klager is
veroordeeld voor brandstichting, meerdere malen gepleegd, welke feiten zijn gepleegd in de directe omgeving van klagers verlofadres. Daarnaast is door klagers verblijfinrichting aangegeven dat de door klager gepleegde delicten spanningen in de
samenleving opriepen en dat er sprake was van media-aandacht voor klager.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de IBA gevangenis Zuyderbos heeft niet negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie van de regio Midden en West Brabant, district Breda heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Daarbij is aangegeven dat door de door klager gepleegde delicten een hoge mate van maatschappelijke onrust is ontstaan. Door
klager is gedurende enkele jaren stelselmatig brand gesticht in zijn woonplaats en de plaatsen daaromheen. Een aantal van die brandstichtingen vond plaats in de directe omgeving van klagers verlofadres. Daarnaast is de politie bevreesd voor recidive.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens opzettelijke brandstichting. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 2 maart 2006. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 2 dagen te
ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

Uit de zich in het dossier bevindende rapportages komt naar voren dat klager behoefte heeft aan structuur en een individuele bejegening. Uit die rapportages komt voorts naar voren dat klager een persoon is met een afhankelijke persoonlijkheidsstructuur
en depressieve klachten. De kans op herhaling van delicten als die welke hij heeft gepleegd wordt reëel geacht. Een en ander wordt in het (niet-negatieve) advies van de inrichting niet weersproken. De in die rapportages genoemde omstandigheden, bezien
in samenhang met het negatieve advies van de politie - waarbij met name de omstandigheid dat klagers verlofadres is gelegen in de kleine gemeenschap waar de delicten zijn gepleegd waarvoor klager is gedetineerd zwaar telt - leiden ertoe dat de
beroepscommissie tot het oordeel komt dat deze vooralsnog een voldoende contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de
wet
en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b, f en i van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 1 augustus 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven