Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1324/GA, 1 september 2005, beroep
Uitspraakdatum:01-09-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1324/GA

betreft: [klager] datum: 1 september 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D. Matadien, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 24 mei 2005 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 augustus 2005, gehouden in het huis van bewaring De Grittenborgh te Hoogeveen, zijn gehoord de gemachtigde van klager mr. H. Halfers, en [...], unit-directeur bij de p.i. Ter Apel.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens bedreiging;
b. het niet toestaan aan klager om te telefoneren met zijn advocaat, terwijl hij een disciplinaire straf ondergaat en
c. het niet onverwijld uitreiken van de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf van 17 maart 2005.

De beklagrechter heeft het beklag op alle onderdelen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt aan de hand van een pleitnotitie toegelicht.
De pleitnotitie wordt als bijlage bij deze uitspraak gevoegd. De gemachtigde heeft aan de pleitnotitie toegevoegd dat ten aanzien van onderdeel a. de bedreiging wordt betwist. Ten aanzien van onderdeel c. is namens klager aangevoerd dat er geen
schriftelijke beslissing is uitgereikt aan klager. Dat de beslissing mondeling aan klager was medegedeeld komt niet overeen met hetgeen in artikel 58, eerste lid, van de Pbw is bepaald, namelijk dat de beslissing onverwijld schriftelijk moet worden
meegedeeld. Klager had conform artikel 6 EVRM moeten beschikken over de schriftelijke beslissing. Nu dit niet het geval is, is het beginsel van equality of arms geschonden.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a. deelt de unit-directeur mede dat de disciplinaire straf is opgelegd conform het sanctiebeleid in de p.i. Ter Apel.
Met betrekking tot het telefoneren, onderdeel b., heeft de unit-directeur niet eerder dan op 18 maart 2005 van klager het verzoek gekregen om met zijn raadsman te mogen bellen. Hetgeen hem toen ook is toegestaan. Of klager eerder een verzoek om te
telefoneren heeft gedaan is aan de unit-directeur niet bekend. Overigens heeft een collega unit-directeur klager op 16 en 17 maart 2005 gesproken en bij die gelegenheden heeft klager in ieder geval niet om telefonisch contact met zijn raadsman
verzocht.
Met betrekking tot onderdeel c. licht de unit-directeur toe dat klager op 16 maart 2005 in afzondering is geplaatst. Vervolgens is op 17 maart 2005 de beslissing genomen om aan klager een disciplinaire straf op te leggen. Dezelfde dag is de beschikking
van de disciplinaire straf opgemaakt. Beschikkingen als de onderhavige worden standaard de volgende ochtend, tussen 08.30 uur en 09.00 uur opgehaald en vervolgens aan de betrokkene uitgereikt. Dat moet dan in dit geval zijn gebeurd op 18 maart 2005
tussen 08.30 uur en 09.00 uur. Op de beschikking is helaas geen tijdstip van uitreiking vermeld. Wel is duidelijk aangegeven dat de beschikking op 18 maart 2005 aan klager is uitgereikt.

3. De beoordeling
Onderdeel a.
Hetgeen in beroep naar voren is gebracht kan – voozover dat is komen vast te staan – naar het oordeel van de beroepscommissie ten aanzien dit onderdeel niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal ten aanzien van
dit onderdeel dan ook ongegrond worden verklaard.

Onderdeel b.
Voor de beroepscommissie is onvoldoende aannemelijk geworden dat klager op 16 en/of 17 maart 2005 aan het personeel heeft verzocht zijn raadsman te mogen bellen. Redengevend voor dit oordeel is dat een unit-directeur klager op deze dagen heeft
gesproken
en dat klager bij die gelegenheden op geen enkele manier heeft gerefereerd aan een aan het personeel gedaan verzoek zijn raadsman te mogen bellen en evenmin direct aan die unit-directeur heeft verzocht zijn raadsman te mogen bellen. Het verzoek, dat de
unit-directeur, op 18 maart 2005 bereikte, werd nog diezelfde dag gehonoreerd.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat het beroep ook ten aanzien van dit onderdeel ongegrond moet worden verklaard.

Onderdeel c.
De beroepscommissie kan klagers vertegenwoordiger niet volgen in zijn stelling dat de beschikking niet aan klager zou zijn uitgereikt. Zij neemt hierbij met name in aanmerking dat op de beschikking de datum van uitreiking is vermeld en de (voor)naam
van
de persoon die de beschikking aan klager heeft uitgereikt.
Gelet op het verhandelde ter zitting acht de beroepscommissie voorts voldoende aannemelijk geworden dat de beschikking in de ochtenduren van 18 maart 2005 aan klager is uitgereikt, waarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 58, eerste lid, Pbw. Het
beroep zal derhalve ook ten aanzien van dit onderdeel ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en drs. M.S.H. Ridder-Padt, leden, in tegenwoordigheid van
mr. L. de Greef, secretaris, op 1 september 2005

secretaris voorzitter

Naar boven