nummer: 05/799/GA
betreft: [klager] datum: 15 augustus 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 31 maart 2005 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Oosterhoek te Grave,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het feit dat klager bij zijn ontslag uit de locatie Oosterhoek op 6 februari 2005 moest vertrekken zonder zijn fouillering.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Op 6 februari 2005 werd klager ontslagen uit de locatie Oosterhoek. Klager moest vertrekken zonder zijn fouillering omdat deze zoek zou zijn. Op 8 februari 2005 kreeg klager te horen dat zijn fouillering niet zoek was geweest en dat hij zijn spullen
kon
komen ophalen. Door omstandigheden kon dat niet. Het was absoluut niet mogelijk om binnen zeven dagen in beklag te gaan omdat hij geen adres van de commissie van toezicht had en hij bovendien heel andere zorgen had daar hij dakloos was en zonder geld
zat. Zijn bankpas zat immers in de fouillering. Sinds 14 februari 2005 is klager gedetineerd in de locatie De Leuvense Poort te ’s-Hertogenbosch. In de eerste week van zijn verblijf aldaar heeft een daar werkzame penitentiair inrichtingswerker
(p.i.w.-er) op klagers verzoek geregeld dat zijn fouillering vanuit Grave naar ’s-Hertogenbosch zou worden overgebracht maar dat zou zo’n zes weken gaan duren. Dit is inmiddels acht weken geleden en klager heeft nog steeds zijn fouillering niet. Op
een
in de tweede week gedaan verzoek om een gesprek met het bureau voor rechtshulp heeft klager tot op heden geen reactie gekregen. Klager heeft uiteindelijk - weliswaar niet binnen de termijn van zeven dagen - besloten om een klacht in te dienen. Klager
stelt zich op het standpunt dat hij degene is die bepaalt op welk moment een probleem een klacht wordt. Immers als een probleem opgelost kan worden dan komt er geen klacht. De beslissing van de beklagrechter is erg mager temeer daar de directie van de
locatie Oosterhoek zich ook niet aan enige termijn hoeft te houden.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voorzover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Met name de door klager aangevoerde feiten en omstandigheden ter
toelichting van zijn stelling, dat hij zijn klaagschrift niet te laat heeft ingediend dan wel dat het eventueel te laat ingediend hebben daarvan hem redelijkerwijs niet kan worden aangerekend, zijn daartoe niet toereikend.
Het beklag ziet immers met name op het niet meegeven van zijn fouillering bij klagers ontslag uit detentie op 6 februari 2005. Wat er zij van klagers argumentatie, dat hij aanvankelijk het adres van de beklagcommissie niet wist en als dakloze andere
zaken aan zijn hoofd had, in ieder geval was er vanaf 14 februari 2005 – het ingangsmoment van zijn hernieuwde detentie – geen beletsel meer om zijn klaagschrift in te dienen. Dat klager vervolgens een afwachtende houding aanneemt, omdat zijn
fouillering alsnog zou worden nagezonden is zijn keuze, maar doet aan het vorenstaande niet af. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 15 augustus 2005
secretaris voorzitter