Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2224/STA, 20 september 2005, schorsing
Uitspraakdatum:20-09-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2224/STA

betreft: [klager] datum: 20 september 2005

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Dr. S. van Mesdagkliniek, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting van 24 maart 2005, inhoudende de
oplegging
van beperkingen betreffende het telefoneren, te weten: 10 minuten per dag, en de intrekking van verlofmogelijkheden, alsmede een inbreuk op het recht op privacy.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 24 maart 2005, de brief van 16 september 2005 van de advocaat van verzoeker, mr. N.A. Heidanus, alsmede van de schriftelijke en telefonische inlichtingen van het hoofd van voornoemde
inrichting van 16 en 19 september 2005.

1. De standpunten
Door en namens verzoeker wordt het verzoek als volgt toegelicht. De behandeling van het klaagschrift door de beklagcommissie duurt onaanvaardbaar lang. Inmiddels is een periode van bijna een half jaar verstreken na indiening van het klaagschrift. Gelet
op artikel 6 EVRM en artikel 65 Bvt gelden redelijke termijnen voor de afdoening van het beklag. Deze termijnen zijn overschreden en het verzoek dient derhalve op formele gronden te worden gehonoreerd.

De inrichting verstrekt zonder de toestemming van verzoeker vertrouwelijke en persoonlijke informatie aan derden. Dit is onrechtmatig en een inbreuk op het recht op privacy. Deze inbreuken zijn wettelijk voorzien als bedoeld in artikel 8, tweede lid,
EVRM en artikel 457 Burgerlijk Wetboek boek 7. Een inbreuk op het fundamentele recht van privacy is in deze niet noodzakelijk of gerechtvaardigd, temeer nu het om een derde gaat en de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel niet in het geding is. Op 22
september 2005 heeft de Stichting Mee zonder zijn toestemming een gesprek met de behandelaar van verzoeker. Door de behandelaar is bevestigd dat het uitdrukkelijk de bedoeling is om de Stichting Mee vertrouwelijke en persoonlijke informatie uit het
verpleegdossier van verzoeker te gaan verstrekken. Voor de inrichting zou dat geoorloofd zijn en om die reden wordt een en ander gecontinueerd.

Voor verzoeker zijn de beperkingen van het telefoonverkeer en het verlof heel ingrijpend. De beperkingen duren onaanvaarbaar lang en zijn onevenredig zwaar, temeer omdat de beperkingen zonder nadere toelichting worden gehandhaafd. Dat de kliniek de
maatregel voor onbeperkte duur heeft opgelegd is onjuist en disproportioneel. Gelet op deze formele en materiële schendingen, dient aan verzoeker een passende tegemoetkoming te worden toegekend.

Uit de schriftelijke en telefonische inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt naar voren dat de intrekking van het verlof ziet op het aan verzoeker toegekende begeleid verlof.
Het hoofd van de inrichting meent dat er geen direct spoedeisend belang is omdat het klaagschrift al enige tijd bij de beklagcommissie in behandeling is. Dit spoedeisend belang is er wel ten aanzien van het geplande gesprek op 22 september 2005 van de
stichting Mee met de behandelaar. Het beklag op dit punt is echter niet beklagwaardig.

Er zijn problemen met de telefonische contacten tussen verzoeker en zijn ex-vrouw, zijn kinderen en de medewerksters van de stichting Mee. Zeer recent is er in deze kwestie een brief ontvangen van de stichting Mee waarin zij hun zorg uitspreken en
waarbij men tevens meldt dat verzoeker zich jegens hen dreigend heeft geuit middels een (dreig)brief.
Gezien deze problemen en het feit dat een en ander te maken heeft met de behandeling van betrokkene is er afgesproken om de betrokkenen van de stichting Mee uit te nodigen voor een gesprek. Daarin kan worden uitgelegd wat de tbs-maatregel inhoudt en
hoe
de inrichting daaraan inhoud geeft. Ook kan worden overlegd over de problemen waar de inrichting tegenaan loopt en hoe deze kunnen worden voorkomen. Voor verzoeker is onbegeleid verlof aangevraagd. Men is bang dat verzoeker, wanneer hij vrijheden
krijgt, deze zal gebruiken om richting zijn kinderen of andere betrokkenen onverstandige dingen te doen. Er zal dan ook over mogelijke risico’s en risicomanagement worden gesproken. Andere, niet relevante zaken voor deze kwestie, worden daarbij door de
kliniek niet aan de orde gesteld.
Het vorenstaande is steeds met verzoeker besproken om ook zijn verhaal te horen. Vooral omdat het contact van verzoeker met zijn kinderen en ex-vrouw een belangrijk onderdeel vormen van zijn behandeling. Hij wenst echter niet dat de coördinerend
hoofdbehandelaar hierover contacten heeft en acht elk contact in deze een schending van zijn privacy. Dit is vooral gezien de taak van de kliniek in het kader van de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel en de behandeling van verzoeker echter
volstrekt
onjuist.
Het gesprek van 22 september a.s. is een onderdeel van het behandeltraject van verzoeker en niet beklagwaardig.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist.

Uit de overgelegde stukken komt naar voren dat de beklagcommissie nog geen uitspraak heeft gedaan op het door verzoeker op 24 maart 2005 ingediende klaagschrift. De in artikel 65, eerste lid, Bvt genoemde termijn is daarmee overschreden. De voorzitter
merkt hierbij op dat klager enige tijd is gegeven om de zaak met betrokkenen te bespreken. Wat hier ook van zij, voor de beoordeling van het verzoek om schorsing is van belang de vraag of de beslissing van het hoofd van de inrichting zodanig onredelijk
is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing. De vraag of de beklagcommissie procedurele eisen in acht heeft genomen, kan hierbij achterwege blijven.

Ten aanzien van het onderdeel van het beklag over de vermeende schending van het recht op privacy, is allereerst van belang de vraag of het schorsingsverzoek en het beklag gericht zijn tegen een beklagwaardige beslissing van het hoofd van de
inrichting.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is dit het geval. Op grond van artikel 56, eerste lid, onder e, Bvt kan een verpleegde beklag doen tegen enige andere beslissing van het hoofd van de inrichting die een beperking inhoudt van een recht, dan
wel enig ander wettelijk voorschrift of een een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag. Het recht op privacy is onder meer neergelegd in artikel 8, eerste lid, EVRM.
Omtrent de vraag of er termen aanwezig zijn voor toewijzing van het verzoek om schorsing overweegt de voorzitter het volgende. De voorzitter stelt voorop dat uit artikel 80 Reglement verpleging ter beschikking gestelden en artikel 457, eerste lid,
Burgerlijk Wetboek boek 7 (Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst) weliswaar de verplichting volgt dat de hulpverlener er zorg voor draagt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt worden verstrekt dan met diens
toestemming, maar dat uit deze regelgeving geen geheimhoudingsrecht van de patiënt kan worden afgeleid.
Artikel 8, tweede lid, EVRM staat het openbaar gezag toe om (onder voorwaarden) inbreuk op het in artikel 8, eerste lid, EVRM opgenomen recht op privacy bij wet mogelijk te maken. Uit de stukken komt naar voren dat de beslissing van het hoofd van de
inrichting om informatie over verzoeker te delen met de stichting Mee in verband moet worden gebracht met de behandeling die verzoeker in het kader van zijn door de rechter opgelegde tbs-maatregel ontvangt. Tegen deze achtergrond is de voorzitter
vooralsnog van oordeel dat de beslissing van het hoofd van de inrichting niet in strijd is met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift of een een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag, danwel bij afweging van alle
in
aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk is. Het verzoek dient in zoverre te worden afgewezen.

Wat betreft de aan verzoeker opgelegde beperkingen overweegt de voorzitter het volgende.
Uit de mededeling van 24 maart 2005 blijkt dat aan verzoeker met ingang van 24 maart 2005 de beperking is opgelegd omtrent het telefoneren: te weten 10 minuten per dag en het intrekken van verlofmogelijkheden, op grond van de bescherming van de
maatschappij tegen de gevaarlijkheid van verzoeker, de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen.
Met betrekking tot het intrekken van het verlof is uit telefonische informatie van het hoofd van de inrichting gebleken dat deze intrekking ziet op het begeleid verlof als bedoeld in artikel 50 Bvt. Op grond van artikel 56, tweede lid, onder a, Bvt is
beklag tegen de intrekking van bedoeld verlof mogelijk, indien het verlof op het moment dat het wordt ingetrokken een aaneengesloten periode van meer dan een week heeft geduurd, hetgeen blijkens telefonische informatie van het hoofd van de inrichting
niet het geval is. Reeds om die reden kan verzoeker niet worden ontvangen in zijn verzoek.
Wat betreft de beperkingen betreffende het telefoneren is aan de orde de vraag of deze beslissing zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing van het hoofd van de inrichting. Naar het
oordeel van de voorzitter is dat, mede gelet op de inlichtingen van het hoofd van de inrichting, niet het geval. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 20 september 2005

secretaris voorzitter

Naar boven