Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1496/GA, 19 september 2005, beroep
Uitspraakdatum:19-09-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1496/GA

betreft: [klager] datum: 19 september 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 juni 2005 van de beklagcommissie bij de gevangenis Maashegge te Overloon,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 augustus 2005, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.E.G. Peters, en [...], unit-directeur bij de gevangenis Maashegge.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel met cameratoezicht voor de duur van 14 dagen wegens een suïcidepoging.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er zijn drie formele bezwaren. Het verslag dat aan de opgelegde ordemaatregel ten grondslag ligt, vermeldt in de aanhef dat het gaat om een op basis van artikel 50 Pbw opgemaakt verslag. Die basis is echter onjuist. Klager heeft voorts geen directeur
gezien. Aan het vereiste dat hij moet worden gehoord, kan dan ook niet zijn voldaan. Tenslotte wordt opgemerkt dat het tijdstip van ingang van de ordemaatregel niet is vermeld.
Inhoudelijk wordt hier nog het volgende aan toegevoegd. Klager heeft tijdens een regimair verlof een suïcidepoging ondernomen. Hij werd hierop opgenomen op een psychiatrische afdeling van een ziekenhuis. Op enig moment oordeelde de behandelend
psychiater dat het verantwoord was klager te laten gaan. Hierop is klager zelfstandig naar de gevangenis Maashegge, een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.), teruggekeerd. Bij aankomst in de b.b.i. op 21 april 2005 om 16.00 uur is klager niettemin in
afzondering geplaatst. Bovendien is klager niet door een psychiater van de inrichting gezien, terwijl de behandelend psychiater van het ziekenhuis dat wel met de inrichting had afgesproken.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Tijdens een regimair verlof werd klager in verband met een suïcidepoging in een ziekenhuis opgenomen. Het betrof overigens een tweede poging van klager. Met het ziekenhuis werd afgesproken dat klager, zodra hij uit het ziekenhuis ontslagen zou worden,
door de inrichting zou worden opgehaald. Het ziekenhuis heeft klager echter op eigen gelegenheid laten gaan, wat op zich goed verlopen is.
Bij terugkeer in de b.b.i. is klager – in overleg met de psychiater en de psycholoog van de inrichting – in afzondering geplaatst. Om 16.40 uur is hij door een collega unit-directeur gehoord. In afwachting van overplaatsing naar een andere inrichting
heeft hij zes dagen in afzondering doorgebracht. Hij werd uiteindelijk overgeplaatst naar een individuele begeleidingsafdeling.
Wat de formele bezwaren betreft het volgende. Wanneer een gedetineerde wordt gehoord, pleegt de inrichting dat, zoals ook in het geval van klager is gebeurd, op het verslag te vermelden. Klager is dus wel degelijk gehoord.
Op het verslag is in het kopje inderdaad “artikel 50 Pbw” vermeld. Dat staat op alle verslagen die uit de computer worden uitgedraaid. Het gaat echter om de inhoud van het verslag; niet om het kopje.
Klager werd op 21 april 2005 om 16.00 uur ingesloten. Veertig minuten later werd hij gehoord. De ingangsdatum van de afzondering vermeldt 22 april 2005 als ingangsdatum. De tussenliggende periode is gebruikt voor overleg. De titel van de afzondering in
die tussenliggende tijd moet wel bewaardersarrest zijn geweest. Het klopt dat het tijdstip van ingang van de afzondering niet in de beschikking is vermeld. Daarin voorziet het model, zoals dat uit de computer rolt, namelijk niet.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klager op 21 april 2005 om 16.00 uur in afzondering is geplaatst. Bij beschikking van 22 april 2005 is aan klager een ordemaatregel van afzondering opgelegd voor de duur van maximaal 14 dagen, ingaande 22 april 2005.
Klagers beklag heeft betrekking op de totale duur van afzondering.
Gelet op het vorenstaande valt de afzondering, waar klager tegen opkomt, in twee delen uiteen: 1) afzondering ex artikel 24, vierde lid, Pbw, het zogenoemde bewaardersarrest en 2) afzondering ex artikel 24, eerste lid, Pbw.

Het zogenoemde bewaardersarrest kan voor een periode van ten hoogste 15 uren worden opgelegd. Waar klager op 21 april 2005 om 16.00 uur werd afgezonderd, zou het bewaardersarrest uiterlijk de volgende ochtend om 07.00 uur moeten zijn beëindigd. De
directeur heeft niet gesteld of anderszins aannemelijk gemaakt dat dit het geval is geweest. Nu de beschikking van de directeur in deze ook geen aanknopingspunt biedt – het tijdstip van ingang van de ordemaatregel ex artikel 24, eerste lid, Pbw is
immers niet vermeld – moet de beroepscommissie het ervoor houden dat de maximale termijn van het bewaardersarrest is overschreden. Klagers beroep en zijn onderliggende beklag zullen in zoverre dan ook gegrond worden verklaard. Aan klager zal een
tegemoetkoming worden toegekend van € 10,=.

Ten aanzien van de ordemaatregel ex artikel 24, eerste lid, Pbw is de beroepscommissie van oordeel dat de naar voren gekomen omstandigheden, zoals door de directeur ter zitting nader toegelicht, het opleggen van deze maatregel rechtvaardigden. Zij
tekent hierbij nog aan dat voldoende aannemelijk is geworden dat klager terzake is gehoord. Klagers beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep, voorzover gericht tegen de afzondering ex artikel 24, vierde lid Pbw, gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.
Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van
mr. L. de Greef, secretaris, op 19 september 2005

secretaris voorzitter

Naar boven