Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0714/GM, 22 juli 2005, beroep
Uitspraakdatum:22-07-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/714/GM

betreft: [klager] datum: 22 juli 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de Unit 2 te Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 2 februari 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 juni 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam , is klager gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan de Unit 2 heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zittingte verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 23 september 2004, betreft onvoldoende medische zorg terzake van de rugklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Hij heeft vanaf 2000 pijn in zijn rug. Er zijn toen foto’s gemaakt en klager is doorverwezen naar een chiropractor. Tijdens zijn detentie in Duitsland kreeg klager injecties. In deinrichting waar hij thans verblijft, wilde de inrichtingsarts hem aanvankelijk niet verwijzen naar een specialist. Verwijzing heeft weliswaar op 30 maart 2005 alsnog plaatsgevonden, echter klager meent dat dit eerder had moetenplaatsvinden. De medicatie en de fysiotherapie helpt onvoldoende tegen de rugklachten. Op 15 juni 2005 is van klager een MRI-scan gemaakt. De uitslag hiervan is nog niet bekend.

De inrichtingsarts heeft in beroep het volgende standpunt ingenomen. Bij de overplaatsing van klager naar Dordrecht was duidelijk dat zijn klachten reeds langere tijd bekend waren, ook door specialisten zijn onderzocht, maarblijkbaar nooit genezend behandeld waren of konden worden. Zijn collega arts heeft hem eerst conservatief willen behandelen. Op de dag waarop klager beroep heeft ingesteld zijn met hem afspraken gemaakt over een specialistischonderzoek.

3. De beoordeling
Aannemelijk is geworden dat klager terzake van zijn rugklachten, waar hij al enkele jaren last van had, veelvuldig contact heeft gehad met de medische dienst. Er zijn foto’s van zijn rug gemaakt. Deze toonden geen relevanteafwijkingen. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichtingsarts niet onzorgvuldig heeft gehandeld door klager eerst pijnstillers voor te schrijven en hem daarna te verwijzen naar een fysiotherapeut. Het feit datde klachten aanhielden vormt op zich onvoldoende reden voor een verwijzing naar de orthopeed. Daaraan doet niet af dat klager wegens persisterende klachten inmiddels wel is verwezen naar een orthopeed.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en prof.dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 22 juli 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven