Nummer: 05/1046/GB
Betreft: [klager] datum: 14 juli 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift door mr. A.W. Syrier, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 25 april 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager, gericht tegen de beslissing het verblijf van klager in de BGG Zoetermeer te verlengen, ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 22 juni 2000 gedetineerd. Hij verblijft sedert 13 oktober 2004 in de BGG Zoetermeer, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager verblijft momenteel in de BGG Zoetermeer. Alhier werd hij geplaatst na een verblijf op de b.g.g. te Scheveningen. Vanuit Zoetermeer zou hij spoedig naar een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst. Dit is echter nietgebeurd.
In het verleden hebben inderdaad de nodige incidenten plaatsgevonden. Plaatsing op de landelijke afzonderingsafdeling in Vught was hiervan het gevolg. Klager werd vervolgens naar een b.g.g. overgeplaatst en later, op 13 juni 2003,zelfs naar een regime van algehele gemeenschap. De stelling van de selectiefunctionaris dat sprake was van een terugplaatsing naar een b.g.g. vindt geen steun in de inhoud van het penitentiair dossier van klager. Sterker nog, klagerwerd -mede op eigen verzoek- geplaatst in een b.i.b.a. (Scheveningen), vanwege zijn “bijzondere persoonlijke omstandigheden” (waaronder oogproblemen). In de beslissing van de selectiefunctionaris d.d. 26 augustus 2003 wordt demogelijkheid van terugplaatsing in het regime van algehele gemeenschap in Vught opengelaten. In het voorstel van herselectie van klager d.d. 10 september 2004 wordt een verblijf op de b.i.b.a. niet langer geïndiceerd geachtaangezien de psychiatrische problematiek niet langer op de voorgrond staat. Overplaatsing naar de BGG Zoetermeer wordt geadviseerd. Opgemerkt wordt dat de omgang met het personeel beleefd en correct is en met medegedetineerden goedis. Klager houdt zich goed aan de regels. Klager ziet niet in waarom hij in juni 2003 in een regime van algehele gemeenschap kon worden geplaatst en er thans onvoldoende vertrouwen zou bestaan om hem (wederom) in een regime vanalgehele gemeenschap te plaatsen. De incidenten uit het verleden waren in juni 2003 geen beletsel om hem in een regime van algehele gemeenschap te plaatsen. Zijn gedrag is er in de tussentijd alleen op vooruitgegaan. Klager werd bijwijze van straf overgeplaatst van Alphen aan den Rijn naar Vught. Na deze overplaatsing in de eerste helft van 2002 heeft klager zich keurig gedragen en heeft hij geen enkel rapport gekregen. Zijn gezondheid is eveneens aanzienlijkverbeterd, reden waarom een verblijf op de b.i.b.a. kon worden beëindigd. Het verblijf op de b.g.g. valt klager erg zwaar.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Vanuit de Strafgevangenis Sint Maarten werd klager op eigen verzoek overgebracht naar Nederland, waar hij op 22 januari 2001 werd ingesloten in de gevangenis voor beperkt gemeenschaps geschikten Nieuw Vosseveld te Vught. Zes maandenlater volgde doorstroming naar de gevangenis Alphen aan den Rijn, met een regime van algehele gemeenschap. Naar aanleiding van de rapportage van het Gedetineerden recherche-informatiepunt (Grip) volgde terugplaatsing in hetb.g.g.-regime in Vught. Ongeveer zes maanden later volgde doorstroming naar het regime van algehele gemeenschap in Vught. Op 3 september 2003 werd klager geherselecteerd voor de bijzondere individuele begeleidingsafdeling(b.i.b.a.). in Den Haag. De reden was dat klager naast duidelijkheid en structuur ook extra aandacht en begeleiding nodig had, mede gezien zijn bijzondere medische omstandigheden (oogziekte). Op 13 oktober 2004 volgde overplaatsingnaar de b.g.g. in Zoetermeer. Een langer verblijf in een regime waar intensieve aandacht en begeleiding kan worden gegeven (b.i.b.a.) werd niet meer noodzakelijk geacht. Wel werd plaatsing in een regime met structuur enduidelijkheid (b.g.g.) nog steeds wenselijk gevonden. Na zes maanden verblijf op de b.g.g. in Zoetermeer werd door die inrichting voorgesteld om klager voor een regime van algehele gemeenschap te selecteren. De selectiefunctionarisverwijst in zijn toelichting naar zijn selectiebeslissing van 14 april 2005. Zowel in het bezwaarschrift van klager als ook in het beroepschrift van de advocaat wordt gesproken over een verblijf op de b.g.g. in Scheveningen. Dat isniet correct, klager verbleef in de b.i.b.a. in Scheveningen.
De advocaat merkt op dat betrokkene spoedig naar een regime van algehele gemeenschap zou worden geplaatst, en dat dit niet is gebeurd. Echter, elk voorstel uitplaatsing b.g.g. wordt door het Bureau Selectiefunctionarissen Zwollenauwkeurig beoordeeld op haalbaarheid; veelal na zes maanden verblijf. Bij klager is dat ook zo gegaan. Klager moet over een wat langere periode laten zien dat het verantwoord lijkt om hem te plaatsen in een ruimer regime. In hetoverzichtelijke, duidelijk gestructureerde regime van BGG Zoetermeer blijkt klager tot aanvaardbaar gedrag in staat. In de periode daaraan voorafgaand is gebleken dat er bij klager sprake is geweest van problemen, spanningen enincidenten.
4. De beoordeling
4.1. De BGG Zoetermeer is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.
4.2. Een tot gevangenisstraf veroordeelde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap, tenzij hiervoor op grond van de persoonlijkheid en/of het gedrag van de betrokkene gewichtigecontra-indicaties bestaan.
Klager is reeds tweemaal eerder teruggeplaatst vanuit een regime van algehele gemeenschap, omdat hij duidelijkheid en structuur, maar ook extra aandacht en begeleiding nodig had. Hoewel door de raadsman is aangevoerd dat klagersinds de eerste helft van 2002 geen rapport meer heeft gehad, blijkt uit de rapportage betreffende klager van het Bureau Selectie en Detentiebegeleiding d.d. 24 maart 2005 dat hij zowel op 31 oktober 2004 als op 22 november 2004 eenrapport heeft gehad, respectievelijk voor verzet tegen verplaatsing naar een andere cel en het bezit van opgespaarde medicatie. In november 2004 heeft een medegedetineerde geklaagd over ernstige bedreigingen van de kant van klager.
De selectiefunctionaris heeft de omtrent klagers persoonlijkheid en gedrag verstrekte gegevens in redelijkheid kunnen aanmerken als een contra-indicatie in bovenbedoelde zin. Derhalve is de beslissing het verblijf van klager in eeninrichting met een regime van beperkte gemeenschap vooralsnog te verlengen niet in strijd met de wet en evenmin als onredelijk of onbillijk aan te merken.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 14 juli 2005.
secretaris voorzitter