Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5861/GV, 27 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:27-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5861/GV

    

          

Betreft [Klager]

Datum 27 oktober 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 17 januari 2020 klagers verzoek tot algemeen verlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verweerder legt ten grondslag aan de bestreden beslissing dat er bij klager gevaar op onttrekking bestaat. De feiten waar verweerder aan refereert, liggen een stuk genuanceerder. Klager is na twee derde van zijn vrijheidsstraf en het doorlopen van deelname aan een penitentiair programma (PP) op 13 oktober 2017 in vrijheid gesteld. De reclassering heeft destijds zijn enkelband verwijderd. Later bleek dat dit zonder overleg met het Openbaar Ministerie (OM) was gebeurd en dat klager om die reden is ‘teruggeroepen’ om zich weer te melden bij de Penitentiaire Inrichting (PI).

De miscommunicatie tussen het OM en de reclassering was gelegen in een andere toepassing van de voorlopige hechtenis. Indien er hoger beroep wordt ingesteld, wordt artikel 75, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering zo gelezen, dat de voorlopige hechtenis ook ná de datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling doorloopt. Hier is onduidelijkheid over geweest. Dit dient meegenomen te worden in de afweging of er daadwerkelijk een risico bestaat dat klager zich aan detentie zal onttrekken.

Klager heeft zich na een lange detentieperiode niet direct gemeld bij de PI. Klager verbleef in de buitenwereld, zonder dat er sprake is geweest van het plegen van delicten. Klager heeft zich op een gegeven moment gemeld en heeft toen zijn straf uitgezeten.

De overheid is ervoor verantwoordelijk geweest dat klager in vrijheid is gesteld. Dat hij niet direct terug is gekomen, kan vanuit menselijk perspectief worden begrepen. Dit maakt hem niet onbetrouwbaar. Zeker nu zijn detentie voor het overige goed is verlopen, afgezien van een verwaarloosbaar incident met betrekking tot een flesje drank.

Verweerder heeft het belang van klager om zich voor te kunnen bereiden op zijn terugkeer in de samenleving niet meegenomen. Ook heeft verweerder de twee positieve adviezen niet in het voordeel van klager afgewogen. Er bestaat dan ook geen ernstig vermoeden dat klager zich tijdens het verlof aan detentie zal onttrekken.

Klager probeert er alles aan te doen om een succesvolle terugkeer in de samenleving te bewerkstelligen. Hier lijkt door verweerder volledig aan voorbij te worden gegaan. Vanwege de ernst van het delict waar klager voor is veroordeeld, verliest verweerder de nuance uit het oog. Het gaat hier om feiten uit 2014 en 2015. Klager was tijdens het delict van 2014, 18 jaar oud en tijdens het delict uit 2015, 19 jaar oud. Jongvolwassenen hebben een gebrekkige impulscontrole. Klager is inmiddels gegroeid en heeft al jarenlang een stabiele relatie. Klager heeft in terugblik op de feiten waar hij voor is veroordeeld, een meer berouwvolle houding dan in de periode ervoor. Klager is niet trots op zijn verleden. Dit is ook het beeld dat naar voren komt vanuit de begeleiding in detentie. Het is opmerkelijk dat de reclassering anders adviseert dan het OM.

De adviezen van politie en het OM zijn oud en zijn niet gebaseerd op recente feiten en omstandigheden. Het zijn adviezen in algemene zin en niet toegesneden op de specifieke situatie van klager. Het OM verwijst naar komende wetgeving, terwijl klagers verzoek moet worden beoordeeld aan de hand van de nu geldende wet- en regelgeving.

Klager heeft zich tijdens zijn PP aan de voorwaarde elektronische toezicht gehouden. Dit ter weerlegging van het standpunt van het OM dat klager zich niet aan de voorwaarde(n) zou hebben gehouden. Ook wordt niet door verweerder ingegaan op de mogelijkheid van het uitoefenen van elektronisch toezicht tijdens klagers verlof. Er wordt enkel verwezen naar een incident uit het verleden.

De enkele omstandigheid dat er één incident is geweest met (de invoer van) een flesje drank, rechtvaardigt niet de conclusie dat er een ernstig vermoeden bestaat dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik. Er hebben nadien drie urinecontroles plaatsgevonden en deze waren negatief. 

 

Standpunt van verweerder

Uit het selectieadvies van 14 januari 2020 blijkt dat klager is veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf, vanwege mensenhandel. Tijdens zijn detentie is hij opnieuw in verzekering gesteld voor een nieuw en soortgelijk feit. Ook hiervoor is hij veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf. In hoger beroep is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar voor het eerste feit, en een straf van drie jaar en tien maanden voor het tweede feit. Klager heeft cassatie ingesteld, maar heeft dit later ingetrokken.

Uit de stukken komt duidelijk naar voren dat klager zich aan zijn detentie heeft onttrokken. Zoals het OM in zijn advies stelt, maakt het feit dat klager zich uiteindelijk toch heeft gemeld, de onttrekking niet ongedaan. Daarbij heeft klager eerdere jeugddetenties ondergaan, waarbij tweemaal de bijzondere voorwaarde van jeugdreclasseringstoezicht is opgelegd. In 2013 is aan klager een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd. Deze sancties en interventies hebben kennelijk niet een zodanige preventieve werking gehad dat het klager heeft weerhouden van het plegen van het delict waar hij nu voor in detentie zit.

Aan klager is eerder voorgesteld om te worden geplaatst in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting en om deel te nemen aan een PP, maar dit voorstel is ingetrokken. Klager heeft geprobeerd om op een geraffineerde wijze contrabande in te voeren. Klagers gesprekken zijn destijds afgeluisterd en uit deze gesprekken is gebleken dat hij weloverwogen contrabande heeft laten invoeren en voornemens was deze praktijk voort te zetten. In de afgeluisterde gesprekken geeft klager aan dat een medegedetineerde geld zal ontvangen voor het in- en doorvoeren van contrabande. Dergelijke praktijken zijn een zeer ernstige verstoring van de rust, orde en veiligheid.

Hoewel klager zich gemotiveerd opstelt in de PI, kan wel degelijk worden gesteld dat klager zich onbetrouwbaar heeft getoond in het nakomen van afspraken. Tevens is het ernstige vermoeden aan de orde dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, drugsgebruik of een poging tot invoer van contrabande.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van PI Middelburg heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Mocht de verlofaanvraag evenwel worden toegewezen, dan verzoekt de politie als voorwaarde op te nemen dat klager zich tussen 15:00 uur en 17:00 uur meldt op het politiebureau. De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 10 november 2015 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van (in totaal) vijf jaar en tien maanden, wegens het meerdere malen plegen van mensenhandel. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 28 december 2020.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij zich tijdens zijn PP heeft onttrokken aan detentie en omdat hij contrabande heeft ingevoerd, vlak voordat hij opnieuw in aanmerking zou kunnen komen voor fasering.

Klager heeft zich tijdens zijn deelname aan het PP onttrokken aan zijn detentie. Wat er verder ook zij van de redenen waarom klager dit heeft gedaan, klager wist en had kunnen weten dat hij terug had moeten keren naar de PI. Hij heeft zich onvindbaar gehouden voor politie en justitie. Voor de beroepscommissie geldt dat deze omstandigheden niet als zodanig kunnen worden gezien als een ernstig vermoeden dat klager zich zal onttrekken aan detentie. Daarbij slaat de beroepscommissie tevens acht op het feit dat klager, weliswaar te laat, zich uiteindelijk zelf heeft gemeld. Desondanks maken deze omstandigheden tezamen naar het oordeel van de beroepscommissie wel aannemelijk dat sprake is van onbetrouwbaar gedrag van klager met betrekking tot het nakomen van afspraken.

Voorts heeft klager geprobeerd contrabande in te voeren in de PI. Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat klager met een medegedetineerde heeft gesproken over het binnenbrengen van contrabande (onder andere alcohol en een digitale gegevensdrager). In deze gesprekken heeft klager gezegd dat dit hem gelukt is, dat hij alcohol heeft gebruikt en dat hij de week erna meer wil hebben. Verder volgt uit het dossier dat klager handelt in verboden middelen en hier geld voor krijgt van medegedetineerde(n). Klager erkent dat hij dit gezegd heeft, maar dat hij dit slechts heeft gezegd ‘om te dollen’. De beroepscommissie is van oordeel dat, vanwege de strekking van de gesprekken van klager over alcohol en de invoering daarvan, verweerder dit gedrag in redelijkheid heeft kunnen aanmerken als een ernstig vermoeden dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, druggebruik of een poging tot invoer van contrabande. Dat klager ook negatief heeft gescoord tijdens een urinecontrole, doet hieraan niet af.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. De informatie uit het dossier is recent genoeg om het verzoek te beoordelen. Gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder c en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 27 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven