Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1100/GV, 19 mei 2005, beroep
Uitspraakdatum:19-05-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1100/GV

betreft: [klager] datum: 19 mei 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.J.E. Hendriks, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 mei 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager wenst voor strafonderbreking in aanmerking te komen teneinde de begrafenis van zijn vader in Marokko bij te kunnen wonen. Vanwege het delict was de relatie met zijn vader zeermoeizaam. De laatste tijd was het contact aan het herstellen. Een verzoek om zijn in het ziekenhuis opgenomen vader te mogen bezoeken werd afgewezen. Vorige week overleed klagers vader. Klager heeft zijn verlof van de afgelopendagen benut om afscheid van zijn overleden vader te nemen.
De selectiefunctionaris is van oordeel dat klager voldoende tegemoet is gekomen, nu hij afscheid heeft kunnen nemen, ook al was dat van een inmiddels overleden persoon. Vanuit humanitair oogpunt is dit standpunt onmenselijk.Bovendien is deze beslissing onjuist, omdat geen recht wordt gedaan aan de religieuze verplichtingen van klager om de begrafenis te moeten bijwonen. Hier komt nog bij dat klager ook aanwezig dient te zijn bij een officiëlegebeurtenis bij een notaris, bij welke gelegenheid de bezittingen van klagers vader aan klagers moeder zullen worden vermaakt.
Klager is van het afgelopen verlof gewoon teruggekeerd. Hij was echter volkomen ontredderd. De humanistisch raadsvrouwe heeft haar zorgen over klager telefonisch ingebracht tijdens het detentieberaad van 17 mei 2005. De inrichtingzou bereid zijn klager vanuit de inrichting verlof te verlenen, maar dat zou dan maximaal om één dag kunnen gaan en dat is te kort om heen en weer te reizen naar Marokko. De selectiefunctionaris bleek evenwel niet gevoelig voor deargumenten van de humanistisch raadsvrouw.
Klagers familie is inmiddels naar Marokko afgereisd. Klagers vader ligt in een mortuarium in Utrecht, Vrijdag 20 mei 2005 zal hij worden vervoerd naar Marokko en daar aangekomen terstond worden begraven. Een begrafenis is eenmaligen kan niet worden overgedaan.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 13 mei 2005 werd klagers verzoek tot strafonderbreking ontvangen. Daarin was aangegeven dat klagers familie op 17 mei 2005 naar Marokko zal afreizen in verband met de aanstaande begrafenis van klagers vader en op 24 mei 2005 zalterugkeren. Klager verzocht met zijn familie mee te mogen reizen.
Klager verblijft in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.). Strafonderbreking wordt alleen toegestaan wanneer geen andere vorm van verlof mogelijk is. In artikel 24 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is bepaaldwanneer een bezoek aan een overledene kan worden gebracht. De selectiefunctionaris heeft in overleg met de inrichting bezien wat de mogelijkheden waren. Uiteindelijk is ervoor gekozen klager geen strafonderbreking te verlenen, maarhem, naast zijn vervroegd ingegane Pinksterverof van 72 uren, 24 uren extra verlof te geven in het kader van incidenteel verlof. Klager heeft derhalve vier dagen lang, samen met zijn familie, afscheid kunnen nemen van zijn overledenvader. Na deze vier dagen is klager teruggekeerd naar de inrichting en reisde de familie af naar Marokko. Het klopt dat een humanistisch raadsvrouw telefonisch contact heeft opgenomen. In reactie daarop en in reactie op de inhoudvan het beroepschrift merkt de selectiefunctionaris nog het volgende op. Slechts bij hoge uitzondering kan een gedetineerde worden toegestaan naar het buitenland te reizen om afscheid te nemen van een overleden ouder en dan moet hetgaan om een situatie waarin echt geen andere manier van afscheid nemen mogelijk is. Klager is echter in ruim voldoende mate in de gelegenheid geweest om, in familiekring, afscheid te nemen van zijn overleden vader.

Op klagers verlofaanvraag is het volgende advies uitgebracht.
De directeur van de b.b.i. Doetinchem heeft verzocht de gevraagde strafonderbreking te verlenen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 8 september 2006. Aansluitend dient hij eventueel zes dagen subsidiaire hechtenis en 22dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, hierna de Regeling, kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaanmet een andere vorm van verlof.
Ingevolge artikel 36 juncto 24, eerste lid, van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder van de gedetineerde. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat het bezoekkan bestaan uit het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium. Het vierde lid van artikel 24 van de regeling bepaalt dat toestemming voor het bijwonen van de uitvaart slechts kan wordenverleend indien de nabestaanden van de overledene daartegen geen bezwaar hebben.
Artikel 5, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de Minister in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft. In de toelichting op dit artikel staatdat te denken valt aan gevallen waarin de levenspartner, een ouder of een kind van de gedetineerde overleden is.

De beroepscommissie stelt, op grond van de voorhanden zijnde stukken, vast dat klagers vader is overleden en op vrijdag 20 mei 2005 naar Marokko zal worden overgebracht, teneinde aldaar te worden begraven. Klagers familie is reedsnaar Marokko afgereisd en klager wil de begrafenis in Marokko, in het bijzijn van zijn familie, graag bijwonen.
De beroepscommissie stelt voorts vast dat klager gedurende vier dagen in de gelegenheid is gesteld afscheid te nemen van zijn op dat moment al overleden vader.

Tegen de achtergrond van het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat, hoezeer zij ook klagers wens begrijpt de begrafenis van zijn vader bij te wonen, in dit geval geen sprake is van een bijzondere omstandigheidals bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Regeling. Klager is immers ruimschoots in de gelegenheid gesteld afscheid te nemen van zijn overleden vader.
De beslissing van de Minister is dan ook niet in strijd met de wet, die immers de keuze geeft tussen het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium, en kan, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Klagers beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 19 mei 2005

secretaris voorzitter

Naar boven