Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0467/GM, 20 mei 2005, beroep
Uitspraakdatum:20-05-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/467/GM

betreft: [klager] datum: 20 mei 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden, locatie Den Haag,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 17 februari 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 april 2005, gehouden in de p.i. Haaglanden, locatie Zoetermeer, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. P. Arkema-Hummel.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Haaglanden, locatie Den Haag, is zonder bericht van verhindering niet ter zitting te verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 10 november 2004, betreft het niet serieus nemen van klagers klachten, waardoor een gat in zijn maag is ontstaan.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd.
Klager heeft vóór zijn detentie, zo’n twee à drie jaar geleden, al eerder maagklachten gehad. Hij heeft toen een gastroscopie gehad, maar het zag er goed uit en hij heeft toen geen medicijnen gekregen. Hij heeft geen pijnstillersgebrukt.
De medische dienst heeft in oktober 2004 onzorgvuldig gehandeld. Klager is in Scheveningen namelijk al op 26 februari 2004 bij de medische dienst geweest vanwege buikklachten en hem is op 1 en 25 maart 2004 Antagel voorgeschrevenvoor brandend maagzuur. Hij heeft in juni of juli 2004 een andere maagzuurremmer en Pantozol voorgeschreven gekregen waarna de klachten weggegaan zijn.
Nadat hij in oktober 2004 weer klachten had gekregen, is hem op 14 oktober 2004 gewoon Diclofenac voorgeschreven, ondanks dat bij de medische dienst bekend was dat hij eerder maagklachten had gehad. Daarom had extra voorzichtigheidbetracht moeten worden met het voorschrijven van dat middel, te meer daar volgens de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie bekend is dat Diclofenac een enkele keer aanleiding tot een maagperforatie kan geven.
Men heeft hem bovendien geen bijsluiter gegeven. Als men dat wel had gedaan, had hij zelf alert kunnen zijn. In de bijsluiter staat namelijk dat het middel het maagslijmvlies kan aantasten en dat een pijnstillend effect directmerkbaar moet zijn. Toen het middel op 14 oktober 2004 niet bleek te werken, had gestopt moeten worden met het gebruik daarvan. Klager heeft echter van 14 oktober 2004 tot aan zijn opname in het Bronovoziekenhuis op 22 oktober 2004Diclofenac geslikt.
Klager was op 22 oktober 2004 zonder problemen gaan luchten, maar zakte in zijn cel vanuit het niets in elkaar van de pijn. Toen hij ging liggen, kreeg hij een dubbel erge pijn. Hij werd desondanks niet serieus genomen door debewaarders. Uiteindelijk zijn hem vier tabletten Paracetamol gegeven en is pas na anderhalf uur de inrichtingsarts op cel geroepen. Deze gaf klager een prik en dacht dat het daarmee over was. Toen de inrichtingsarts na een half uurterug kwam, heeft klager hem bij de arm gegrepen en gezegd: “Nu helpen”. Vervolgens is klager opgenomen en bleek reeds maagzuur in het lichaam te zijn gelopen. De inrichtingsarts heeft klager niet verteld waarom hij moest wordenopgenomen. Klager is op 24 oktober 2004 overgeplaatst naar het Penitentiair ziekenhuis.
Bijkomend onjuist is dat klagers familie pas vier dagen na opname in het Bronovoziekenuis op de hoogte is gesteld.
Verzocht wordt immateriële schadevergoeding toe te wijzen.
Het gaat nu goed met klager.

De inrichtingsarts heeft het standpunt, zoals door hem en namens hem door een verpleegkundige ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager is 14 oktober 2004 opgeroepen op het spreekuur in verband met pijn aan de rechterschouder en het rechter longgebied. De bloeddruk en de pols waren netjes en klager was niet kortademig. De inrichtingsarts heeft in telefonischcontact met de verpleegkundige 3x dd 50 mg Diclofenac voorgeschreven en aangegeven dat de klachten aangezien moesten worden. Er was toen geen sprake van een acute situatie. De verpleegkundige heeft klager ’s middags op de afdelingbezocht, waarbij klager aangaf dat de Diclofenac niet hielp en dat hij nog veel pijn had. Op 15 oktober 2004 is klager door de inrichtingsarts gezien. De stekende pijn onder de rechter oksel was afgezakt, er waren cardiaal enpulmonaal geen bijzonderheden, expectatief. Op 22 oktober 2004 is klager met heel andere, plotselinge klachten opgeroepen: buikpijn, plankharde buik, meeste pijn in de maagstreek. Klager is toen naar het Bronovoziekenhuisovergebracht, waar een maagperforatie werd geconstateerd die werd gehecht. Klager gaf bij het onderzoek op 22 oktober 2004 aan niet eerder maag- en/of buikklachten gehad te hebben. Klager heeft op 14 en 15 oktober 2004 Diclofenacgebruikt.

3. De beoordeling
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat klager reeds voor oktober 2004 bij de medische dienst bekend was met maagklachten. Door of namens de inrichtingsarts is weliswaar aangegevendat dat niet zo was, maar de raadsvrouw van klager heeft ter zitting door haar bij de medische dienst opgevraagde en verkregen medische gegevens vanaf januari 2004 overgelegd, waaruit blijkt dat klager wèl bekend was metmaagklachten.
De vage klachten van klager op 14 en 15 oktober 2004 vormen een magere indicatie voor het gedurende een week gebruiken van Diclofenac. De inrichtingsarts heeft weliswaar verklaard dat klager twee dagen Diclofenac heeft geslikt,klager heeft evenwel desgevraagd ter zitting verklaard dat hij tot en met 22 oktober 2004 dat middel heeft geslikt. Nu de inrichtingsarts niet ter zitting aanwezig was om een eventueel onjuiste verklaring van klager te weerleggen,gaat de beroepscommissie uit van de juistheid van klagers verklaring, mede nu de inrichtingsarts ook ten aanzien van de bekendheid van klagers maagklachten een verklaring heeft gegeven die niet overeenkomt met de gegevens uit hetmedische dossier van klager.
Hoewel een maagperforatie een niet heel vaak voorkomende complicatie van het gebruik van Diclofenac is, had de inrichtingsarts moeten nagaan of er eerder maagklachten waren geweest bij klager en had hij klager voorlichting moetengeven over mogelijke complicaties bij gebruik van dat middel. Op grond van het vorenstaande is niet aannemelijk dat de inrichtingsarts dat heeft gedaan.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts onzorgvuldig is geweest en moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegdenorm.
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

Klager dient deswege een tegemoetkoming te worden toegekend. De beroepscommissie stelt deze vast op € 100,=.

De Pm en Pbw voorzien niet in de mogelijkheid tot het toekennen van schadevergoeding. Klager kan zich daartoe wenden tot de directeur van de inrichting en kan zich bij afwijzing van zijn verzoek richten tot de civiele rechter.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Haaglanden, locatie Den Haag, toekomende tegemoetkoming op € 100,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, mevrouw drs. M.F. van Brederode-Zwart en F.M.M. van Exter, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 20 mei 2005

secretaris voorzitter

Naar boven