nummer: 05/460/GB
betreft: [klager] datum: 29 april 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Steen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 25 februari 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw voornoemd, op 1 april 2005 door een lid van de Raad gehoord. Naar aanleiding van dat horen is verslag opgemaakt, welk verslag aan partijen is verzonden. De selectiefunctionaris is daarbijin gelegenheid gesteld schriftelijk een nadere reactie te geven naar aanleiding van dat verslag. De selectiefunctionaris heeft bij brief van 28 april 2005, waarvan een afschrift ter kennisneming aan klager en zijn raadsvrouw isgezonden, gereageerd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.
2. De feiten
Klager is gedetineerd in afwachting van een eventuele uitlevering aan Italië. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) Lelystad. Op 25 februari 2005 is hij overgeplaatst naar het h.v.b. van de EBI.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Klager is gedetineerd in afwachting van een eventuele uitlevering aan Italië.
Overplaatsing naar de EBI is een ingrijpende beslissing. Een dergelijke beslissing dient zorgvuldig genomen te worden. Daarvan is in het geval van klager geen sprake, gelet op de daaraan ten grondslag liggende informatie, onder meerafkomstig van het gedetineerden recherche informatie punt (GRIP).
In de informatie is weergegeven dat klager voornemens zou zijn te ontsnappen en hij handlangers zoekt die hem hierbij, tegen een financiële vergoeding, willen helpen. Voorts dat klager contacten heeft met personen die vuurwapensleveren en hij zelf ook vuurwapens zou verstrekken. En ten slotte dat hij bang zou zijn uitgeleverd te worden.
Onduidelijk is wat de bron van deze informatie is en van hoeveel bronnen er sprake is. De informatie kan mitsdien niet worden getoetst op betrouwbaarheid en inhoud.
Naar aanleiding van de uitgebrachte rapporten is klager overgeplaatst naar de landelijke afzondering. Uit aanvullend onderzoek in Italië kwam vervolgens naar voren dat klager lid was van een criminele organisatie, andere leden vandeze organisatie hoge straffen opgelegd hadden gekregen, een hoofdverdachte ontvlucht en een partner geliquideerd was.
Uit voornoemde feiten valt geen concreet aanknopingspunt te destilleren waaruit geconcludeerd zou kunnen worden dat klager voornemens zou zijn te ontvluchten. Desondanks wordt besloten tot klagers overplaatsing naar de EBI.Tegenover de selectiefunctionaris geeft klager aan niet naar Italië te willen. Een dergelijke uitlating past bij een gedetineerde in afwachting van uitlevering. Klager woont al 25 jaar in Nederland en voelt zich hier veilig. Hij isabsoluut niet voornemens te ontvluchten. Gedurende zijn verblijf in Zwaag gedroeg hij zich correct. Hem is in het kader van zijn procedure tweemaal voor enige maanden schorsing verleend. Beide keren is hij naar de inrichtingteruggekeerd.
Klager heeft hieraan nog het volgende toegevoegd.
Op mijn registratiekaart staat aangegeven dat ik niet vuurwapengevaarlijk ben. Ik heb nooit uitlatingen gedaan als zou ik willen ontvluchten. Het klopt dat ik niet naar Italië wil, ik wil gewoon in Nederland blijven. Ik ben inNederland al veroordeeld. Ik heb hier werk en een adres.
3.2. In aanvulling op hetgeen onder 3.1 is weergegeven heeft de raadsvrouw van klager per fax van 11 april 2005 -zakelijk weergegeven- nog opgemerkt dat de informatie uit Italië alleen ingaat op de zwaarte van het delict hetgeengeen concreet aanknopingspunt oplevert voor vluchtgevaar. Voorts is klager al 25 jaar in Nederland en moet hij mitsdien als geïntegreerd vreemdeling worden beschouwd. Nederland zet geïntegreerde vreemdelingen niet uit. Dit rechtverspeelt klager als hij zou vluchten. Tot slot wordt opgemerkt dat klager tweemaal is geschorst en niet uit eigen beweging is teruggekeerd, doch ook niet is gevlucht.
3.3. In het selectievoorstel van de directeur van het h.v.b. Lelystad is aangegeven dat uit op 14 januari 2005 binnengekomen informatie van het GRIP is gebleken dat klager voornemens zou zijn een vluchtpoging te ondernemen,waarbij hij medegedetineerden probeerde te betrekken. Uit op 2 februari 2005 van het GRIP ontvangen informatie bleek dat klager deel uitmaakt van een zeer grote internationaal werkende Italiaanse criminele organisatie. Mededaderszijn tot hoge straffen veroordeeld. Klager opereerde binnen die organisatie op een gelijk niveau als een mededader, die tot 16 jaar is veroordeeld.
3.4. De selectiefunctionaris die klager op 24 februari 2005 in de landelijke afzonderingsafdeling van de penitentiaire inrichting Vught heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI heeft het volgendebericht.
Klager probeert steeds aan te geven op onjuiste gronden gedetineerd te zijn. Voor het feit waarvoor nu zijn uitlevering gevraagd wordt, zou eerder al vijf jaar gevangenisstraf in Nederland zijn uitgesproken. Overigens ontkent hijhet feit, waarvoor hij eerder veroordeeld is. Hij heeft zich echter in de situatie geschikt.
Klager wil niet naar Italië. Hij zegt geen vertrouwen te hebben in het Italiaanse rechtssysteem. De zaak zou in Italië nog in onderzoek zijn. Klager wil absoluut niet naar Italië. Hij voelt zich in Nederland beschermd. Hij heeftgeen voornemens zich aan zijn detentie te onttrekken. Klager zegt nog verwikkeld te zijn in een procedure tot ongewenstverklaring.
3.5. De selectiefunctionaris heeft bericht dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Hij is sinds 8 december 2004 gedetineerd in het kader van een door Italië ingediend verzoek om uitlevering. Reeds kort naaanvang van zijn detentie, te weten op 5 januari 2005, was sprake van ingekomen, betrouwbare informatie waaruit bleek dat hij voornemens was te ontvluchten. Klager zou daartoe handlangers zoeken die hem, tegen een financiëlevergoeding, zouden moeten helpen bij de invulling van zijn ontvluchtingvoornemens. Uit de informatie in kwestie bleek voorts dat hij contacten heeft/had met mensen die vuurwapens verstrekken aan anderen en óók dat hij zelfvuurwapens zou verstrekken. Klager zou bang zijn om door Nederland te worden uitgeleverd aan Italië in verband met een aantal rechtszaken.
Uit aanvullend onderzoek bleek ten aanzien van klager onder meer het volgende.
Klager wordt in Italië verdacht van zéér ernstige delictplegingen onder meer in het kader van de verdovende middelenhandel.
Hij wordt verdacht van lidmaatschap en leiderschap van een grote internationale criminele organisatie waarvan meerdere leden inmiddels zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van acht tot zestien jaar. Eén lid van de crimineleorganisatie waarvan klager deel uit zou maken en die op hetzelfde niveau als klager opereerde is veroordeeld tot een gevangenisstaf van zestien jaar. Eén van zijn mededaders, zijnde één van de belangrijkste hoofdverdachten, ismomenteel voortvluchtig. Hij wist te ontvluchten uit een Italiaans gevangenisziekenhuis. Een andere verdachte is inmiddels uitgeleverd aan de Verenigde Staten alwaar hij zijn gevangenisstraf uitzit.
Gebleken is inmiddels dat klager, mede gelet op de vooraanstaande positie die hij bekleedde binnen de desbetreffende criminele organisatie, kan beschikken over ruime financiële middelen. In het verlengde van het vorenstaande moetklager in staat worden geacht organisatorische en financiële invulling te kunnen geven aan ontvluchtingvoornemens zonodig met hulp van derden, ook van buiten de penitentiaire inrichting. Van belang in dit verband is het feit datleden van de criminele organisatie waarvan klager deel uitmaakt zich, al dan niet na ontvluchting, nog in vrijheid bevinden en dat het bezit en het gebruik van vuurwapens hen niet vreemd is. Dat het gebruik van grof geweld, indiendit noodzakelijk wordt geacht, in kringen waarin klager zich pleegt te bewegen niet uit de weg wordt gegaan bleek in 2000 toen getracht werd klagers “zakenpartner” in Amsterdam te liquideren.
Zoals reeds aangegeven is door Italië om klagers uitlevering verzocht in verband met zéér ernstige delictplegingen in het verlengde waarvan hij mogelijk zal worden geconfronteerd met een zeer lange gevangenisstraf. Klager heeft zelfaangegeven bang te zijn om door Nederland te worden uitgeleverd aan Italië in verband met een aantal rechtszaken. Hij gaf in dit verband aan “absoluut niet naar Italië te willen”.
Gelet op het vorenstaande zou een eventuele ontvluchting van klager leiden tot maatschappelijke onrust en tot een ernstig geschokte rechtsorde.
3.6. De selectiefunctionaris heeft in zijn schriftelijke reactie van 28 april 2005 -zakelijk weergegeven- nog het volgende bericht. Ten aanzien van de stelling dat geen sprake zou zijn van concrete aanknopingspunten wordtverwezen naar het zich bij de stukken bevindende ambtsbericht van de landelijk officier van justitie van 13 januari 2005 en de opgemaakte rapporten van het GRIP. Dat klager (mede vanwege zijn lange verblijf in Nederland) nietuitgeleverd wil worden rechtvaardigt niet de conclusie dat hij deswege niet vluchtgevaarlijk zou zijn. De verleende schorsingen betreffen niet klagers huidige detentie.
4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.
4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.
4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.
4.4. De beroepscommissie stelt vast dat bij het meldpunt GRIP op 11 januari 2005 informatie is binnengekomen inhoudende dat met betrekking tot klager sprake is van dreiging van een mogelijke ontvluchting en dat hij handlangerszoekt die hem hierbij tegen betaling willen helpen. De informatie is conform de circulaire Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) (d.d. 1 juli 2002, kenmerk 5172795/02/DJI) voorgelegd aan de NRI-GRIP officier van justitie(ovj). In het ambtsbericht van de NRI-GRIP ovj d.d. 13 januari 2005 wordt aangegeven dat over de herkomst van de informatie om zwaarwegende redenen geen mededeling kan worden gedaan. De informatie werd als betrouwbaar beoordeeld enzodanig actueel en concreet dat de conclusie getrokken kon worden dat maatregelen getroffen dienden te worden ter waarborging van een ononderbroken voortzetting van de detentie van betrokkene. De beroepscommissie is van oordeel datde selectiefunctionaris ten tijde van het nemen van de onderhavige beslissing geen aanleiding had om te twijfelen aan de juistheid van de van het GRIP afkomstige informatie, die gedetailleerd was en aansloot bij feitelijkeomstandigheden, en dat die beslissing derhalve niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het terzake door en namens klagergevoerde verweer doet hier niet aan af.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van
mr. I. Lispet, secretaris, op 29 april 2005.
secretaris voorzitter