nummer: 04/2943/GA
betreft: [klager] datum: 26 april 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 1 november 2004 van de beklagcommissie bij de locatie Zuid unit 4 te ’s-Gravenhage,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 10 maart 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager gehoord.
De directeur van voornoemde locatie heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft a. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het bezit op cel van opruiende posters; b. klagers wegplaatsing van de studieafdeling.
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Toen hij op 15 juli 2004 terugkwam van bezoek stonden de directeur en een p.i.w.-er bij zijn cel. Hij werd geboeid teneinde naar destrafcel te worden overgebracht. De directeur vertelde hem wat hiervoor de reden was. Klager kreeg niet de gelegenheid er iets over te zeggen, hoewel hij het er niet mee eens was. Een beschikking over de straf kreeg hij niet.Tegenover een p.i.w.-er heeft hij verklaard in beklag te willen gaan. Dit personeelslid zei dat hij eerst de beschikking moest afwachten. Klager was voor het eerst gedetineerd en wist niet dat er een beklagtermijn van zeven dagenwas. Enkele dagen na het ondergaan van zijn straf heeft hij alsnog beklag ingesteld. Pas op 29 september 2004, tijdens het rogatoir horen door de beklagcommissie, kreeg hij de beschikking onder ogen. De straf is opgelegd omdat op decel van klager een kopie van een tekening is aangetroffen die kennelijk als opruiend wordt beschouwd. Het betreft een tekening van een p.i.w.-ster die een gedetineerde aanbiedt om tegen betaling een mobiele telefoon te leveren. Detekening bevat de volgende tekst: ‘Hallo kerel, wil jij een mobieltje Kost je € 500 interesse? Laat het mij weten ik heb morgen nachtdienst.’; ‘lekker stiekem bellen!!!’; ‘Klein en handzaam, makkelijk te verbergen zonderglijmiddel.’; ‘Meer info vraag de wacht. En kies je eigen mobiel. Alle merken op voorraad.’ De bewuste tekening was gemaakt door een medegedetineerde en tijdens het onderwijsblok enige keren geprint. Enkele personeelsleden en driegedetineerden, onder wie klager, kregen een exemplaar. Klager zag het plaatje als een geintje en zeker niet als pesterij, want dan had hij het niet aangenomen. Hij heeft zijn exemplaar en dat van een medegedetineerde in een mapgedaan en meegenomen naar zijn cel. In de cel bleef het in de map; het lag er niet open en bloot.
Als gevolg van deze kwestie is hij van de studieafdeling, waar hij verschillende studies volgde, overgeplaatst naar een andere afdeling. Daar verblijft hij nog steeds, terwijl degenen die de poster openlijk hebben opgehangen, op destudieafdeling mochten blijven.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Niet gebleken is dat aan klager de schriftelijke mededeling omtrent de hem opgelegde disciplinaire straf op de wijze als voorzien in artikel 58, eerste lid, Pbw is uitgereikt noch dat deze voor de afloop van de straf is uitgereikt.Klager heeft binnen zeven dagen na afloop van de straf beklag gedaan, zodat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij zijn klaagschrift te laat heeft ingediend. Klager wordt alsnog in zijn beklag ontvangen.
Wat betreft de klager opgelegde straf onder a en de maatregel onder b wordt als volgt overwogen. Aannemelijk is geworden dat klager de bewuste tekening, van A4-formaat, niet openlijk heeft gebruikt door deze bijvoorbeeld op tehangen, noch deze zichtbaar in zijn cel heeft neergelegd. De tekening zat in een map. Voorts moet in aanmerking worden genomen dat de oplegging van een straf en een maatregel wegens het voorhanden hebben van een tekening dieuitspraken bevat over de toestand van de detentie en gedragingen van gevangenispersoneel, gezien de kwetsbaarheid van de gedetineerde, in het bijzonder een degelijke rechtvaardiging behoeft. Die degelijke basis is vereist om strafen maatregel te kunnen beschouwen als noodzakelijk in een democratische samenleving, zoals is vereist voor een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mensenen de fundamentele vrijheden. In dit kader heeft het Europees hof in de zaak Yankov tegen Bulgarije (EHRM 11 december 2003, NJ 2005, 11) onder meer overwogen dat gevangenispersoneel uit hoofde van de functie meer kritiek moet kunnenverdragen dan privé-personen.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan het voorhanden hebben van een tekening met de eerder vermelde teksten in de gesloten gevangenisgemeenschap worden aangemerkt als geschikt om op te ruien en is daarmee sprake vanbetrokkenheid bij een feit dat onverenigbaar is met de goede orde en tucht als bedoeld in artikel 50, eerste lid, Pbw.
Gelet op de omstandigheden van het geval en in het bijzonder gelet op de inhoud van de tekening moet de oplegging van de disciplinaire straf vanwege het bezit van een opruiende poster, evenals de wegplaatsing van de studieafdeling,als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Volstaan had kunnen worden met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
Dit betekent dat het beklag gegrond is en dat klager de na te noemen tegemoetkoming zal worden toegekend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 90,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, L. Diepenhorst en prof. mr. C. Kelk, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 26 april 2005.
secretaris voorzitter