Nummer: 05/274/GB
Betreft: [klager] datum: 11 april 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift
van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 2 februari 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Namens de Minister is het bezwaarschrift van klager, gericht tegen de beslissing dat de tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet kan worden ondergaan door toepassing van elektronischedetentie (e.d.), ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is op 19 augustus 2004 in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of hij in aanmerking wenste te komen voor e.d. Naar aanleiding van het intakegesprek d.d. 12 januari 2005 is namens de Minister beslist dat klager niet inaanmerking komt voor e.d.. Klager dient zich op 2 mei 2005 te melden in de gevangenis Westlinge te Heerhugowaard.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht. Klager heeft tijdens het intakegesprek niet medegedeeld harddrugsgebruiker te zijn. Ook heeft klager zich toen niet(verbaal) agressief gedragen. Desgewenst is klager bereid een urinecontrole of bloedonderzoek te ondergaan ten bewijze van het feit dat hij geen harddrugs gebruikt. Verzocht wordt om de beslissing te heroverwegen.
3.2.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Aan klager is de mogelijkheid geboden om kenbaar te maken of hij in aanmerking wenste te komen voor e.d.. Klager heeft aangegeven daarvoor in aanmerking te willenkomen. Klager is opgeroepen voor een intakegesprek op 12 januari 2005. Tijdens dat gesprek heeft klager desgevraagd medegedeeld harddrugs te gebruiken. Hierop is hem medegedeeld dat hij om die reden niet voor e.d. in aanmerkingkomt. Vervolgens is aan klager medegedeeld dat hij wel in aanmerking zou komen voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting.
4. De beoordeling
4.1. Vooruitlopend op wijziging van de Penitentiaire beginselenwet bestaat de mogelijkheid voor zelfmelders, aan wie een vrijheidsstraf is opgelegd van maximaal drie maanden, om elektronische detentie te ondergaan.
4.2. Klager heeft op 12 januari 2005 een intakegesprek gevoerd met een medewerker van de penitentiaire inrichting administratief (p.i.a.) Rotterdam. Blijkens het aan de selectiefunctionaris gerichte faxbericht d.d. 12 januari2005 van die medewerker van de p.i.a. Rotterdam heeft klager in zijn intakegesprek aangegeven harddrugs te gebruiken en de aan hem opgelegde vrijheidsstraf uit te willen zitten in een zeer beperkt beveiligde inrichting.
Vervolgens is op 12 januari 2005 beslist dat klager niet in aanmerking komt voor e.d.. Daarbij is als reden aangegeven dat klager naar eigen zeggen harddrugs zou gebruiken. Blijkens de beslissing op het bezwaarschrift heeft deMinister geen redenen gezien zijn beslissing te herzien, omdat klager regelmatig harddrugs zou gebruiken en daarnaast tijdens het intakegesprek verbaal agressief zou zijn opgetreden jegens de medewerker van de p.i.a. Rotterdam.
Wat er ook zij van het beweerdelijk agressief optreden van klager tijdens het intakegesprek, de beroepscommissie acht in ieder geval voldoende aannemelijk dat klager op 12 januari 2005 tegenover de medewerker van de p.i.a. Rotterdamheeft aangegeven harddrugs te gebruiken. Zulks is een contra-indicatie voor de toepassing van e.d. De vraag naar de regelmatigheid van dat gebruik is daarbij, mede gelet op de eis dat moet kunnen worden vertrouwd op een goed verloopvan de e.d., in dit geval niet relevant. Dit maakt dat niet kan worden gezegd dat de beslissing van de Minister is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift, noch dat die beslissing – bij afweging van alle in aanmerkingkomende belangen – onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 april 2005.
secretaris voorzitter