Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0608/GV, 11 april 2005, beroep
Uitspraakdatum:11-04-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/608/GV

betreft: [klager] datum: 11 april 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.R. Roethof, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 maart 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers ex-echtgenote is op 9 maart 2005 overleden. Voor hun twee in Suriname verblijvende kinderen is thans geen opvang. Klager heeft derhalve een groot belang bijstrafonderbreking. Klager is het niet eens met de overweging dat bij toekenning van strafonderbreking zijn terugkeer naar Nederland niet gegarandeerd is; hij heeft immers een borgsom van € 3.500,= aangeboden als zekerheid dat hijzal terugkeren.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Strafonderbreking, gericht op een verblijf in het buitenland, wordt slechts in zeer bijzondere gevallen verleend. Daarbij moet worden gedacht aan het overlijden van de levenspartner, de ouder of het kind van de gedetineerde. Klagershuwelijk werd op 30 oktober 2000 ontbonden. Van een levenspartner is dan ook geen sprake. Wat de opvang c.q. het organiseren van opvang voor de kinderen betreft heeft klager op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat zijnaanwezigheid daarbij strikt noodzakelijk is.
Tenslotte is nog opgemerkt dat klager (ook) in kort-geding alsnog strafonderbreking beoogde te krijgen. Zijn daartoe strekkende eis is op 25 maart j.l. gemotiveerd afgewezen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis-unit van locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, gelet op het feit dat klagers huwelijk al in 2000 is ontbonden en hij geen geldigeverblijfsvergunning heeft.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van achtenveertig maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 1 juli 2006. Aansluitend dient hij eventueel eensubsidiaire hechtenis van in totaal 40 dagen te ondergaan.

Artikel 5, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de Minister in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde, aan wie strafonderbreking is verleend, in het buitenland verblijft.
De toelichting op artikel 5 van de Regeling noemt weliswaar een niet-limitatieve lijst van gevallen waarin kan worden toegestaan dat een gedetineerde de hem verleende strafonderbreking in het buitenland doorbrengt, doch uit degenoemde voorbeelden kan worden afgeleid dat het om uitzonderlijke omstandigheden dient te gaan. Als voorbeelden worden genoemd het overlijden van de levenspartner, ouder of kind.

Klagers ex-echtgenote is op 9 maart 2005 overleden. In 2000 vond de scheiding tussen klager en zijn toenmalige echtgenote plaats. Klagers ex-echtgenote kan derhalve niet worden aangemerkt als een levenspartner als hiervoor bedoeld.De beroepscommissie neemt voorts in aanmerking dat klager, wat het regelen van de opvang voor zijn in Suriname verblijvende kinderen betreft, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn fysieke aanwezigheid (in Suriname) noodzakelijkis. In het kader van de onderhavige procedure is de beroepscommissie gebleken dat klager inmiddels ongewenst vreemdeling is verklaard, dat klager in een eerder stadium – en wel op 19 februari 2004 ten overstaan van de politieRotterdam-Rijnmond – te kennen heeft gegeven na het ondergaan van zijn straf terug te willen keren naar Suriname en niet meer naar Nederland terug zal komen en dat klagers v.i.-datum (eerst) op 1 juli 2006 valt.

Tegen de achtergrond van het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing van de Minister niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk ofonbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 11 april 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven