Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0187/GM, 5 april 2005, beroep
Uitspraakdatum:05-04-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/187/GM

betreft: [klager] datum: 5 april 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) De Karelskamp te Almelo,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 18 januari 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 maart 2005, gehouden in de locatie Zoetermeer, is klager gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan het h.v.b. De Karelskamp is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 25 november 2004, betreft:
a. een onjuiste behandeling van oorklachten, waardoor blijvende schade aan het gehoor is ontstaan; en
b. het niet c.q. onjuist behandelen van knieklachten, waardoor deze klachten verergerd zijn.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
Klager kreeg tijdens zijn verblijf in het politiebureau in Deventer last van zijn oor. Er knapte iets en er kwam een beetje bloed uit. Toen hij bij het eerste bezoek aan de medische dienst meldde dat hij last had van zijn oor, is erdoor de arts gekeken en deze zei dat er rommel in klagers oor zat en dat hij niets kon zien. Klager kreeg toen druppels en medicijnen voorgeschreven. Klager heeft vervolgens tot drie maal toe verzocht om de medische dienst te mogenbezoeken in verband met zijn oorklachten. Naar aanleiding van die verzoeken kwam er steeds een verpleegkundige, die dan aangaf dat klager door moest gaan met druppelen. Uiteindelijk heeft de arts klager bruistablettenvoorgeschreven. De arts heeft maar twee keer naar het oor gekeken. Een keer bij het eerste bezoek en vervolgens toen de bruistabletten werden voorgeschreven. Klager begrijpt de reden voor dat druppelen wel: eerst diende de “rommel”uit het oor te komen, dan kon de arts een en ander beter bekijken. Uiteindelijk is klager naar een KNO-arts gestuurd en daar is toen een gehoortest gehouden. Zowel de inrichtingsarts als de medisch adviseur stelt dat er slechtsgeringe schade aan het gehoor zou zijn en dat die schade niet van blijvende aard is. Klager heeft van de KNO-arts iets anders begrepen. Volgens hem was er sprake van een behoorlijke schade aan het gehoor (ongeveer 60 á 70 %gehoorverlies) en zou er na een jaar een nieuw onderzoek moeten plaatsvinden om de omvang van de blijvende schade te bepalen. Klager is daarom van mening dat de medische dienst zijn klachten heeft gebagatelliseerd. Indien eradequaat en tijdig was gehandeld, zou klager geen schade aan zijn gehoor hoeven hebben.

Ten aanzien van onderdeel b:
Toen klager in de locatie Almelo binnenkwam, heeft hij direct bij de medische dienst gemeld dat hij knieproblemen had en daarom veel last had met het vele traplopen. Klager droeg normaal gesproken een brace. Die lag evenwel in zijnauto en daar kon hij niet bij komen. De arts gaf toen aan dat hij bij een volgend bezoek een en ander zou nagaan. Hij gaf toen ook aan dat behandeling aan de knie in principe alleen mogelijk was in het penitentiair ziekenhuis(Penziekenhuis). De arts heeft gevraagd naar klagers medische gegevens en klager heeft toen aangegeven dat hij geen echte huisarts had omdat hij in Duitsland woonde. Klager heeft toen ook aangegeven dat hij eerder bij specialistenin Almelo en Hengelo onder behandeling is geweest. De arts deelde later mede dat hij geen medische gegevens van klager boven water kon krijgen. De arts heeft klager vervolgens maar heen laten sukkelen met zijn knieprobleem. Demedische dienst heeft klager te lang laten wachten alvorens actie te ondernemen. Klager heeft overigens pas in november 2004 een kruk ontvangen van de inrichting. Men verstrekte geen brace omdat die volgens de orthopeed toch nietmeer zou helpen. Klager is van mening dat hem onvoldoende adequate hulp is geboden.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, gehandhaafd en schriftelijk nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager is op 27 september 2004 ingesloten in het h.v.b. en op 28 september 2004 is een intake afgenomen. Op 29 september 2004 is een afspraak gemaakt met de KNO-arts in verband met klagers oorprobleem. Die afspraak is gemaakt voor17 november 2004. De arts heeft klager op 8 oktober 2004, 21 oktober 2004, 29 oktober 2004 en 1 november 2004 gezien, en is hij behandeld in verband met knie- en oorklachten. Door de medische dienst is aan klager een kruk terbeschikking gesteld en is hij voorts aangemeld en ingepland voor een bezoek aan een orthopedisch specialist. Een en ander heeft enige tijd geduurd omdat klagers medische historie niet na te gaan was. Klager heeft in de afgelopenjaren geen orthopedische artsen of een huisarts geraadpleegd. Per 15 december 2004 is een aanvang gemaakt met onderzoek ten aanzien van zijn knieklachten. Per 19 januari 2005 is er een MRI-scan gemaakt en klager zal door deorthopeed nog worden teruggezien teneinde de verdere therapie te plannen.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van de klacht:
De beroepscommissie is van oordeel dat de inrichtingsarts niet kan worden verweten onzorgvuldig te hebben gehandeld. Na klagers binnenkomst in de inrichting heeft de inrichtingsarts zo spoedig mogelijk een aanvang gemaakt met eenbehandeling van de oorklachten. Hij heeft klager aangemeld voor een bezoek aan een KNO-arts en in afwachting van dat bezoek aan die KNO-arts heeft hij de klachten zo veel als mogelijk en op juiste wijze behandeld. De omstandigheiddat het enige tijd heeft geduurd alvorens klager bij de KNO-arts terecht kon doet daaraan niet af. Voorzover door die KNO-arts gehoorverlies is geconstateerd, kan niet worden gezegd dat dit gehoorverlies – gelet op de aard daarvan –is ontstaan door nalaten dan wel onzorgvuldig handelen van de inrichtingsarts. De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts in deze niet kanworden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b van de klacht:
Klager heeft bij binnenkomst in de inrichting gemeld dat hij een knieletsel had en dat hij daarom problemen had met traplopen. Hoewel de arts de ernst van dat knieletsel kennelijk direct heeft onderkend, is aan klager toen nietdirect een hulpmiddel verstrekt om het kniegewricht te ontlasten dan wel te stabiliseren. Eerst na geruime tijd is aan klager een kruk uitgereikt. Het had het voor de hand gelegen dat aan klager, gelet op de aard van zijnknieklachten en gelet op de omstandigheid dat hij in de inrichting regelmatig zou moeten traplopen en niet (onmiddellijk) zelf kon voorzien in een dergelijk hulpmiddel, zo snel als mogelijk in ieder geval een kruk zou zijnuitgereikt. In zoverre moet het handelen van de inrichtingsarts als onvoldoende zorgvuldig worden geacht en mitsdien in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal daarom ten aanzien van dit onderdeel van deklacht gegrond worden verklaard.
Nu niet is gebleken dat dit onzorgvuldig handelen heeft geleid tot schade aan klagers kniegewricht, zijn er geen termen voor de toekenning van een financiële tegemoetkoming.

Ten aanzien van de feitelijke behandelwijze van klagers knieklachten door de inrichtingsarts, kan niet worden gezegd dat die behandeling onzorgvuldig is geschied. Allereerst heeft de inrichtingsarts getracht om klagers medischegegevens boven tafel te krijgen. Omdat klager langere tijd niet was behandeld door een medisch specialist en ook geen huisarts in Nederland had, waren die gegevens niet beschikbaar. Klager is vervolgens aangemeld voor opname in hetPenitentiair ziekenhuis (Penziekenhuis) voor een operatie aan zijn knie. Het Penziekenhuis heeft klagers knieklachten zelfstandig beoordeeld en aangegeven dat klager, nu er tijdens de detentie onvoldoende revalidatiemogelijkhedenwaren en klager binnen (relatief) korte tijd in vrijheid zou worden gesteld, niet in aanmerking kwam voor een ingreep in het Penziekenhuis. Vervolgens heeft de inrichtingsarts een afspraak gemaakt met een orthopedisch chirurg, bijwie klager thans onder behandeling is. De omstandigheid dat een en ander langere tijd in beslag heeft genomen kan niet aan de inrichtingsarts worden verweten. De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verbandbezien, van oordeel dat het hiervoor vermelde handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep ten aanzien van onderdeel b van de klacht zal daarom voorhet overige ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, voor zover dit ziet op het door de inrichtingsarts niet (aanstonds) verstrekken van een kruk en verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. S.H. Hartman-Faber en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 april 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven