Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0322/GM, 5 april 2005, beroep
Uitspraakdatum:05-04-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/322/GM

betreft: [klager] datum: 5 april 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg,namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 8 februari 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Het beroep is behandeld ter zitting van de beroepscommissie van 11 maart 2005, gehouden in de locatie Zoetermeer.
Klaagster en haar raadsman alsook de inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Breda hebben schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 27 oktober 2004, betreft het onvoldoende aandacht hebben voor en zorg geven aan aanhoudende schouderproblemen

2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Door en namens klaagster is de klacht als volgt toegelicht.
Klaagster kreeg in september 2004 last van haar schouder. Zij is bang dat de pen, die eerder in haar bovenarm is geplaatst, is losgeschoten. Ondanks de aanhoudende pijn heeft de arts geweigerd om met klaagster te communiceren enworden haar klachten daarover niet serieus genomen. Het heeft lang geduurd vooraleer klaagster werd opgeroepen voor het spreekuur en in een later stadium werd haar zonder enig onderzoek te kennen gegeven dat haar niets zou mankeren

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Naar aanleiding van schouderklachten heeft klaagster de inrichtingsarts bezocht. De pijn leek niet veroorzaakt door een botaandoening, doch vermoedelijk door een spierscheurtje of door overbelasting. Toen de pijn bleef voortduren isklaagster verwezen naar de fysiotherapeut. Diens behandeling hielp echter nauwelijks. Om die reden is besloten röntgenfoto’s te laten maken. Op grond van die foto’s kwam naar voren dat er sprake is van artrose van hetschoudergewicht. Inmiddels kreeg zij reeds pijnstillers (NSAID’s) en gedoseerde rust en arbeid voorgeschreven. Klaagster is bij herhaling door diverse personen onderzocht en de arts heeft klaagster steeds op de hoogte gesteld vanzijn bevindingen.

3. De beoordeling
Anders dan door en namens klaagster wordt gesteld, valt uit de zich in het medisch dossier bevindende aantekeningen over de periode september 2004 tot en met februari 2005 af te lezen dat de inrichtingsarts voldoende zorgvuldig isomgegaan met de klachten van klaagster. Het feit dat klaagster een andere oorzaak voor haar schouderklachten vermoedt dan de arts, is onvoldoende voor de aanname dat klaagster niet serieus genomen zou worden in die klachten. Voortskan noch uit de data van de aantekeningen in het medisch dossier, noch uit de frequentie daarvan worden geconcludeerd dat de arts klaagster niet heeft willen oproepen voor een bezoek. Ook vindt zij daarin geen aanknopingspunten voorde aanname van de stelling dat de arts zijn bevindingen niet dan wel onvoldoende aan klaagster kenbaar zou hebben gemaakt. De beroepscommissie is daarom, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat hethandelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. S.H. Hartman-Faber en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 april 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven