nummer: 04/3216/GM
betreft: [klager] datum: 5 april 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.T. Wernsen, advocaat te ‘s-Gravenhage,namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan Unit 4 BIBA van de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden te ‘s-Gravenhage,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 22 december 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en een namens klager ter zitting van de beroepscommissie overgelegde rapportaged.d. 9 maart 2005, van J.H. Bonarius, huisarts.
Ter zitting van de beroepscommissie van 11 maart 2005, gehouden in de locatie Zoetermeer, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.T. Wernsen, en [...] en [...], respectievelijk coördinerend verpleegkundige enverpleegkundige bij de medische dienst van voormelde p.i.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 25 oktober 2004, betreft:
- het nalaten van adequate medische zorg ten aanzien van klagers (vaat)klachten; en
- het niet laten toedienen van een anti-griepvaccinatie in het Penitentiair ziekenhuis (Penziekenhuis).
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd.
Klager is voor zijn vaatklachten bij een specialist in het Bronovo-ziekenhuis geweest. Het is goed mogelijk dat het een bezoek aan een cardioloog betrof. Omdat aan klager geen uitleg of toelichting wordt gegeven door de medischedienst, weet klager niet wat er met hem gebeurt. Hem is de uitslag van dat onderzoek niet medegedeeld. Klager, die niet kan lezen en schrijven, werd enkel de brief van de specialist getoond. De verpleegkundige heeft aangegeven datzij de uitslag niet mocht vertellen, omdat dit door de inrichtingsarts moest gebeuren. Klager is in 1998 of 1999 aan zijn benen gedotterd. Toen hij in Almere verbleef heeft hij voor het laatst een vaatchirurg gezien. Die arts legdetoen een verband tussen de pijn op klagers borst en de mogelijke noodzaak van een dotterbehandeling. Mogelijk is de indruk ontstaan dat het aan klager te verwijten valt dat de communicatie met de medische dienst van de BIBA slechtis. Nu klager door een andere arts wel goed is kunnen worden onderzocht, kunnen de communicatieve problemen ook bij de medische dienst liggen en niet (alleen) bij klager. Vanwege het gebrek aan uitleg omtrent het specialistischonderzoek wil hij niet meewerken aan controles in verband met zijn diabetes. Klagers wantrouwen houdt met name verband met medische onderzoeken in het verleden. Die onderzoeken hebben niet alleen in de BIBA plaatsgevonden maar ookvanuit andere inrichtingen. Die uitslagen worden geheim gehouden voor klager omdat er kennelijk iets met klager aan de hand is.
Klager wilde niet dat hem een anti-griepinjectie werd toegediend door de verpleegkundige C. Klager werd door die verpleegkundige onheus bejegend. Om problemen te voorkomen, heeft hij gevraagd om de injectie toegediend te mogenkrijgen in het Penziekenhuis. Klager belemmert de verpleegkundigen in de inrichting niet in hun medisch handelen.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Na binnenkomst uit Almere is de behandeling van de cardioloog door inrichtingsarts overgenomen. Klager is op 28 juni 2004 onderzocht in het Bronovo-ziekenhuis. Er is geen sprake van typische claudicatioklachten. Klager heeft pijn inrug en benen en last van vermoeidheid. Er zou sprake zijn van arthralgiëen bij degeneratieve afwijkingen. Klager is verwezen naar de fysiotherapeut voor deze klachten. Tevens is hij verwezen naar de cardioloog. Deze gaf aan dat deklachten aspecifiek waren. Bij klager is sprake van DM2, lipidenstoornis, roken en overgewicht. Hem is als medicatie Ascal 100 1xd, Crestor 10 1xd en glucophage 500 1xd voorgeschreven. Klager weigert naar de medische dienst tekomen, weigert regelmatig zijn medicatie en weigert bezoeken aan de poli van het Penziekenhuis voor specialistenbezoek. Dit gedrag is ook in andere inrichtingen waargenomen.
Door de verpleegkundigen is ter zitting het volgende naar voren gebracht.
Met klager is geen communicatie mogelijk, omdat hij ieder contact met de medische dienst weigert. Een anti-griepinjectie wordt niet in het Penziekenhuis toegediend. Desgewenst had een andere verpleegkundige klager kunnen injecteren.Dat is hem ook aangeboden. Klager wenste van die mogelijkheid geen gebruik te maken.
Na het onderzoek door de cardioloog in het Bronovo-ziekenhuis is er eigenlijk niet veel gebeurd met klager. Hij weigert immers om mee te werken. De uitslag van de cardioloog is door de inrichtingsarts aan klager medegedeeld. Eenverpleegkundige was daarbij aanwezig. De inhoud van het schrijven van de cardioloog is toen uitgelegd en daarbij is hem een afschrift verstrekt.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat de oorzaak voor beide klachten in essentie is terug te voeren tot onvoldoende communicatie tussen klager enerzijds en de inrichtingsarts c.q. de verpleegkundige(n) anderzijds. De omstandigheiddat klager van mening is dat met hem onvoldoende wordt gecommuniceerd over de medische bevindingen, valt echter niet aan de inrichtingsarts c.q. de verpleegkundige(n) te verwijten nu voldoende aannemelijk wordt geacht dat klagerzich heeft afgesloten voor contacten tussen hem en (medewerkers van) de medische dienst.
Het in de locatie Almere ingezette behandeltraject ten aanzien van klagers vaatklachten is met voldoende voortvarendheid en op juiste wijze voortgezet. Een en ander wordt bevestigd in het namens klager ter zitting overgelegderapport (op verzoek van klager opgemaakt) van de huisarts J.H. Bonarius.
Ten aanzien van het niet in het Penziekenhuis toegediend kunnen krijgen van een anti-griepvaccinatie geldt dat voldoende aannemelijk wordt geacht dat klager de mogelijkheid is geboden om die vaccinatie door een andereverpleegkundige toegediend te krijgen maar dat klager (ook) van die mogelijkheid geen gebruik heeft willen maken. Het vervolgens niet bewerkstelligen van de mogelijkheid om die vaccinatie in het Penziekenhuis toegediend te krijgen,wordt niet onzorgvuldig geacht. Aan klager is de mogelijkheid geboden om die vaccinatie door een andere verpleegkundige toegediend te krijgen. De omstandigheid dat hij daarvan geen gebruik heeft willen maken, komt voor klagers eigenrekening en risico.
De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat noch het handelen van de inrichtingsarts noch dat van de verpleegkundige kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pmneergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts voorzitter, drs. S.H. Hartman-Faber en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 april 2005.
secretaris voorzitter