nummer: 05/392/GV
betreft: [klager] datum: 17 maart 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 16 februari 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Anders dan namens de Minister is aangevoerd heeft klager zich na zijn vorige verlof(weliswaar te laat) zelf gemeld. Klagers recidive en het eerder door klager gebruikte geweld mag geen reden zijn om verlof te weigeren. Eerder is immers wel algemeen verlof verleend aan klager en die verloven zijn goed verlopen.Klager is ook niet meer drugsverslaafd. Ook in de inrichting gedraagt klager zich naar behoren en zijn urinecontroles zijn altijd negatief. De reden dat hij zich na zijn laatste verlof niet tijdig heeft teruggemeld was, dat klagersvader was overleden en klager daardoor in de war was geraakt. Klager wil graag een tweede kans krijgen om te bewijzen dat het wel goed kan gaan tijdens verlof.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Een eerder verzoek van klager om algemeen verlof is door de minister afgewezen. De beroepscommissie heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Klagers recidivestaat en het feit dat klager zich eerder aan zijndetentie heeft onttrokken, maken dat de Minister onvoldoende vertrouwen heeft in een goed verloop van een aan klager verleend verlof.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Groningen heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen het verlenen van verlof omdat klager zich eerder aan zijn detentie heeft onttrokken .
De politie Gelderland Zuid heeft geadviseerd het verzoek om algemeen verlof af te wijzen, gelet op de omstandigheid dat verzoeker vele malen met politie en justitie in aanraking is geweest en het gevaar van herhaling reëel lijkt.Daarnaast zal in de omgeving van de woonplaats van klager onrust kunnen ontstaan als hem thans verlof zou worden verleend.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens poging tot doodslag. Aansluitend dient hij gevangenisstraffen te ondergaan van respectievelijk 70 dagen en zes weken. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datumvalt op of omstreeks 27 november 2005. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van zes dagen te ondergaan.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
De beroepscommissie heeft in haar uitspraak d.d. 10 januari 2005 (kenmerk 04/3029/GV) het beroep tegen de afwijzing van klagers eerste verzoek om algemeen verlof ongegrond verklaard. Zij heeft daarbij overwogen dat klagergekwalificeerd is als vuurwapengevaarlijk en dat hij is veroordeeld terzake van een ernstig geweldsdelict, te weten poging tot doodslag op een lid van het arrestatieteam. In verband met zijn goede gedrag tijdens detentie is klagerdesondanks een kans geboden en is hij geplaatst in een beperkt beveiligde inrichting met de mogelijkheid van regimair verlof. Klager heeft echter het in hem gestelde vertrouwen geschonden en is niet teruggekeerd van regimair verlof.Nadat een arrestatieteam zonder resultaat zich verschillende malen op klagers adres had gemeld, heeft klager zich circa een maand later pas weer gemeld bij de politie. De officier van justitie, de inrichting en de politie hebbenonder deze omstandigheden negatief geadviseerd terzake (hernieuwde) verlofverlening.
De beroepscommissie was toen van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse
contra-indicatie vormden voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigden.
De directeur, de officier van justitie en de politie Gelderland-Zuid hebben andermaal negatief geadviseerd ten aanzien van een verlening van algemeen verlof. Naar het oordeel van de beroepscommissie is er thans nog geen sprake vaneen zodanige wijziging van omstandigheden, dat de Minister in dit geval een andere beslissing had moeten nemen.
Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. en d. van de Regelingtijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 17 maart 2005.
secretaris voorzitter