nummer: 05/144/GV
betreft: [klager] datum: 8 maart 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 14 januari 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht. Hij begrijpt dat van hem wordt verwacht dat hij aan zijn verslavingsproblematiek gaat werken. Hiertoe heeft hij de nodige stappen proberen te zetten, maar vanuit de inrichting verneemthij hier niets meer van. Aan het begin van zijn detentie heeft hij zijn vrienden de rug toegekeerd, omdat zij mogelijk een verkeerde invloed op klager konden hebben. Tijdens zijn detentie heeft klager nimmer positieveurinecontrole’s gehad. De rapportage van het huis van bewaring Zwaag is positief. Klager gedraagt zich goed en is volop bezig met zijn toekomst
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers middelengebruik heeft een direct verband met de delicten die hij pleegt. In het kader van de detentiefasering is nadrukkelijk aangegeven dat wanneer klager voor het verlenen van vrijheden of detentiefasering in aanmerkingwil komen, hij een start gaat maken met het werken aan zijn verslavingsproblematiek. Bij vonnis is contact met de verslavingszorg opgelegd. Tijdens zijn detentie kan hij hiermee starten. Aansluitend aan zijn detentie dient klagerzich twee jaar te gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften van de verslavingszorg. Klager heeft bij aanvang van zijn detentie te kennen gegeven dat de reclassering geen gebruik mag maken van het voorlichtingsrapport om voorhem een detentieplan op te stellen. Nu klager afwerend staat tegenover elke vorm van begeleiding voor zijn verslavingsproblematiek is het te vroeg om tot verlofverlening over te gaan.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen Zwaag heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag gelet op klagers gedrag tijdens zijn detentie.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Haarlem heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening gelet op de kans van het ontstaan van maatschappelijke onrust en recidive.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek, wegens (gekwalificeerde) diefstal en het buiten echt gemeenschap hebben met iemand tussen de twaalf en zestien jaar.
De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 september 2005.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.
Vast staat dat klager een verslavingsprobleem heeft en dat het noodzakelijk is dat hij hieraan gaat werken onder meer doordat ten behoeve van hem een detentieplan wordt opgesteld.
Aanvankelijk heeft klager aangegeven geen toestemming te verlenen aan de reclassering om met gebruikmaking van het voorlichtingsrapport voor hem een detentieplan op te stellen. Ook anderszins is niet gebleken van enige actie van dezijde van klager om aan zijn verslavingsprobleem te werken.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de inrichting, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Uitde stukken is voorts gebleken dat klager inmiddels wel zijn toestemming heeft verleend, waarmee de weg tot het opmaken van een detentieplan mogelijk is. De beroepscommissie acht het gewenst dat de Minister het voorgesteldedetentieplan afwacht alvorens voor verlof, eventueel na een nieuw verzoek, te beslissen.
Gelet op het vorenstaande is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en c van deRegeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 8 maart 2005.
secretaris voorzitter