Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0066/GA, 7 maart 2005, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/66/GA

betreft: [klager] datum: 7 maart 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 november 2004 van de beklagcommissie bij de locatie Zuid van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Haaglanden te ‘s-Gravenhage,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde –:
a. de onjuiste vermelding van gegevens op de registratiekaart;
b. het te laat uitreiken van post.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van onderdeel a van het beklag en onderdeel b van het beklag ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

Het beroep is voorts gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie om aan klager geen tegemoetkoming toe te kennen terzake van de gegrondverklaring van het beklag omtrent het buiten aanwezigheid van klager openen vangeprivilegieerde post.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft aangetoond dat er op zijn registratiekaart twee verkeerde wetsartikelen vermeld stonden. De directeur dient hierin zijn verantwoordelijkheid te nemen. Hij is verantwoordelijk voor de registratie van klagerspersoonsgegevens. Volgens klager heeft de directeur ook de bevoegdheid om gegevens op de registratiekaart te wijzigen. Dat kan immers blijken uit de omstandigheid dat te pas en te onpas gegevens worden gewijzigd. Voorts zijn er intwee maanden tijd tot driemaal toe personen op de registratiekaart vermeld die afkomstig zijn van klagers privé bezoekerslijst. Hoewel het hier wel advocaten betrof, waren het geen advocaten die voor klager optraden. Zij kwamenklager slechts privé bezoeken. Klagers werkelijke raadsman, mr. H. Anker, staat echter niet op de registratiekaart vermeld. Nog onlangs is klagers registratiekaart door het bureau selectie- en detentiebegeleiding gewijzigd. Blijkenseen brief d.d. 23 november 2004 is erkend dat er op klagers registratiekaart meerdere fouten staan vermeld. Klager is van mening dat zijn beklag alsnog gegrond moet worden verklaard en dat hem terzake een tegemoetkoming van € 50,=moet worden toegekend.
Klager is het niet eens met de ongegrondverklaring terzake van het te lang duren van het uitreiken van post. Eerder is een soortgelijke klacht van klager wel gegrond verklaard. De beklagcommissie noemt in haar uitspraak als redenvoor de ongegrondverklaring de “beveiligingsgraad” van de inrichting. Deze reden is nooit eerder door de directeur aangevoerd. Er was geen gerechtelijke opdracht of een opdracht van het openbaar ministerie om klagers post extra tecontroleren. Nu het ook hier geprivilegieerde post betreft, dient de klacht gegrond te worden verklaard. Klager is van mening dat hem voor deze klacht een tegemoetkoming van € 50,= moet worden toegekend.
Ten aanzien van het niet toekennen van een tegemoetkoming wegens het buiten aanwezigheid openen van geprivilegieerde post heeft klager aangevoerd dat door de inrichting ten onrechte kennis is genomen van vertrouwelijke informatie.Bij soortgelijke klachten van andere gedetineerden zijn wel tegemoetkomingen toegekend. Klager is daarom van mening dat er door de beklagcommissie met twee maten gemeten wordt. Klager vindt dat hem voor deze gegrondverklaring eentegemoetkoming van € 50,= zou moeten worden toegekend.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep gehandhaafd en voorts nog het volgende aangevoerd. Ten aanzien van de klacht met betrekking tot het vermelden van verkeerde wetsartikelen opde registratiekaart is de directeur van mening dat, nu de registratie van dergelijke gegevens geschiedt op grond van informatie-uitwisseling tussen de rechtbank enerzijds en de afdeling bevolking anderzijds, in deze geen sprake isvan een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw.
Ten aanzien van het te laat uitreiken van post wordt door de directeur erkend dat dit incidenteel te laat kan geschieden. Oorzaak daarvoor kan gelegen zijn in ziekte van personeel, weekeinden gelegen tussen aankomst van de post inde inrichting en de uitreiking daarvan en het aanleveren van post op momenten dat het personeel niet meer aanwezig is. Het betreft hierbij evenwel geen structureel probleem maar eerder incidenten in overmachtsituaties.
De directeur is van mening dat klager geen schade heeft geleden door het ten onrechte buiten zijn aanwezigheid openen van geprivilegieerde post. Om die reden is er voor de directeur ook geen aanleiding om een tegemoetkoming toe tekennen.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
Anders dan door de directeur is aangevoerd, heeft de afdeling bevolking van de inrichting de bevoegdheid om wijzigingen in de op de registratiekaart vermelde (detentie)gegevens door te voeren. Voor de handelingen van personeelsledenvan het bureau bevolking is – voor zover die werkzaamheden worden verricht in het kader van de uitoefening van de hen opgedragen taak – de directeur verantwoordelijk. Het na melding van eventuele fouten niet corrigeren daarvan opklagers registratiekaart is beklagwaardig. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom in zoverre niet in stand blijven en klager dient alsnog ontvankelijk te worden verklaard in dit onderdeel van het beklag.

Nu aannemelijk wordt geacht dat de foutieve vermeldingen zijn doorgegeven aan het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.), mocht klager er vanuit gaan dat deze melding zou worden doorgegeven aan een tot wijziging van diegegevens bevoegde medewerker van de inrichting en dat die vermeldingen – indien foutief – gecorrigeerd zouden worden. Gelet daarop dient het beklag alsnog gegrond te worden verklaard.
Blijkens de inlichtingen van de directeur zijn de foutieve vermeldingen inmiddels gecorrigeerd en hebben die vermeldingen, waar het onjuiste wetsartikelen betreft, geen gevolgen gehad voor klagers detentietraject, nu hij inaansluiting aan zijn detentie een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging dient te ondergaan. Dat brengt mee, dat er geen grond is voor een tegemoetkoming.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
De beroepscommissie is van oordeel dat op de directeur van de inrichting de verplichting rust om ervoor te zorgen dat ingekomen poststukken binnen een redelijke termijn, waarbij de omstandigheid dat inkomende post moet wordengecontroleerd op contrabande een rol kan spelen, worden uitgereikt. In deze gaat het om een op donderdag 21 oktober 2004 bij de inrichting binnengekomen poststuk, dat op 24 oktober 2004 aan klager is uitgereikt. Nu niet duidelijk isgeworden, waaraan de vertraagde uitreiking te wijten is, moet het beklag gegrond verklaard worden; termen voor een tegemoetkoming worden echter niet aanwezig geacht.

Ten aanzien van het beroep gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming terzake van de gegrondverklaring van het beklag omtrent het buiten aanwezigheid van klager openen van geprivilegieerde post is de beroepscommissievan oordeel, dat de beklagcommissie op goede gronden heeft afgezien van het vaststellen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de beklagonderdelen a en b gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart die beklagonderdelen gegrond, maar bepaalt, dat aan klager geentegemoetkoming toekomt.
De beroepscommissie verklaart tenslotte het beroep terzake van het niet toekennen van een tegemoetkoming betreffende de gegrondverklaring omtrent het buiten aanwezigheid van klager openen van geprivilegieerde post ongegrond enbevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 maart 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven