nummer: 04/2767/TP en 04/2768/TP
betreft: [klager] datum: 1 maart 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.P. Visser,namens
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep. Zij acht zich aan de hand van de onderliggende stukken voldoende ingelicht. Om die reden zijn klager en zijn raadsman niet in degelegenheid gesteld de beroepen schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
1. De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst volgens klager fictief verlengd op of omstreeks 1 augustus 2004(04/2667/TP);
2. De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst volgens klager fictief verlengd op of omstreeks 1 november 2004(04/2768/TP).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 22 oktober 2003 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 31 juli 2004. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Zoetermeer.
De Minister heeft op 17 november 2004 besloten tot plaatsing van klager in de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek. Klager is op 25 november 2004 in die inrichting geplaatst.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Op 9 juli 2004 heeft klager beroep ingesteld tegen de ministeriële beslissing klagers wachttermijn met drie maanden te verlengen, waarbij in het bijzonder de aanvangsdatum van klagers tbs ter discussie is gesteld (04/1593/TP). Tentijde van de aanvang van de nieuwe wachtermijn op of omstreeks 1 augustus 2004 heeft de Minister klager geen verlengingsbeslissing toegezonden, noch op of omstreeks 1 november 2004. Evenmin heeft de Minister gereageerd op de vraagvan 11 november 2004 namens klager alsnog een beslissing te nemen, dan wel klagers raadsman nader te informeren. Het onderhavige beroep betreft de aanvangsdatum van klagers tbs, het niet nemen van een verlengingsbeslissing op ofomstreeks 1 augustus 2004, respectievelijk 1 november 2004, alsmede het niet reageren door de Minister op de brief namens klager van 11 november 2004. Verzocht wordt de fictieve beslissingen van de Minister te vernietigen.
Namens de Minister is inzake de beroepen het volgende standpunt naar voren gebracht.
Klager kwam met ingang van 6 november 2003 in aanmerking voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel. Deze wachttermijn is op 9 juni 2004 met drie maanden verlengd van 4 mei 2004 tot 2 augustus 2004. Klagers tbs is op 31juli 2004 ingegaan, op welke datum de passantentermijn een aanvang nam. Klager is op 16 november 2004 gehoord over zijn plaatsing in de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek, alwaar hij op 25 november 2004 is geplaatst.
Artikel 12, eerste lid, Bvt bepaalt dat plaatsing in een tbs-inrichting geschiedt voordat de termijn van tbs zes maanden heeft gelopen. Een verlenging krachtens het tweede lid van genoemd artikel is niet aan de orde, nu klager tentijde van het instellen van beroep ongeveer vier maanden als passant in het h.v.b. verbleef. Hij is dan ook niet gehoord, noch is een verlengingsbeslissing genomen. Het beroep zal niet-ontvankelijk zijn. Zo de beroepscommissie totontvankelijkheid besluit is het beroep formeel en materieel ongegrond.
4. De beoordeling
Hetgeen namens klager is aangevoerd inzake de aanvangsdatum van de klager opgelegde tbs en het niet reageren door de Minister op een verzoek namens klager valt buiten het reikwijdte van het onderhavige beroep.
De beroepen zijn gericht tegen de namens klager gestelde fictieve verlengingen van de passantentermijn op of omstreeks 1 augustus 2004, respectievelijk 1 november 2004.
De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat de tbs van klager op 31 juli 2004 is aangevangen. Op die datum is dan ook de passantentermijn van klager ingegaan. Ten tijde van het instellen van de beroepen verbleef klager ruimdrie en een halve maand als passant in het h.v.b., van waaruit klager op 25 november 2004 is geplaatst in de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek, derhalve binnen de in het eerste lid van artikel 12 Bvt genoemde termijn. In het geval vanklager is dan ook geen sprake van ministeriële beslissingen ex artikel 12, tweede lid, Bvt. De beroepen zullen niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroepen.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 1 maart 2005.
secretaris voorzitter