nummer: 04/3207/GA
betreft: [klager] datum: 28 februari 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 28 december 2004 van de beklagcommissie bij de locatie Noordsingel te Rotterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. S.L.J. Janssen, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het niet of niet tijdig uitreiken van ingekomen poststukken;
b. het te laat oproepen voor het bezoek;
c. de bejegening van klagers partner door penitentiair inrichtingswerkers (p.i.w.-ers) tijdens het bezoek.
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De stukken waarop de beklagcommissie het beklag heeft beoordeeld bestaan voor het overgrote deel uit correspondentie tussen de directeur van de locatie en klager en zijn raadsman. Uit die brieven kan blijken dat er in de inrichtingreeds langere tijd problemen bestaan met de postbezorging aan klager. Door de directeur is aangegeven dat een en ander gelegen kan zijn in de omstandigheid dat zich in de inrichting veel personen bevinden met dezelfde achternaam alsklager. Van een professionele organisatie mag evenwel verwacht worden dat deze in staat is een en ander goed te verzorgen. De directeur heeft voorts aangegeven dat de postkamer vaker is aangespoord om correct om te gaan met de voorklager bestemde post. Nu na meer dan een jaar die problemen nog steeds bestaan, schiet de directeur te kort in zijn zorgplicht jegens klager. Het beklag dient op die grond gegrond te worden verklaard. Ten aanzien van het meerderemalen te laat oproepen voor het bezoek geldt dat - zo blijkt uit de brief van de directeur aan de commissie van toezicht d.d. 29 juli 2004 - zulks erkend wordt. Klager vraagt zich af hoe het mogelijk is dat dit kan gebeuren. Daarbijbekruipt hem het vermoeden dat hij opzettelijk door bepaalde personeelsleden wordt tegengewerkt.
Reeds in juli 2003 is klagers vriendin met een zekere regelmaat lastiggevallen door p.i.w.-ers. Blijkens de hiervoor genoemde brief van de directeur zijn de betreffende personeelsleden hierop aangesproken. Vervolgens heeft eenp.i.w.-er getracht klagers vriendin privé te benaderen door haar adres te achterhalen in de gegevens van klager. Tegen die p.i.w.-er zouden blijkens de brief van de directeur ‘passende maatregelen’ zijn getroffen. Klager is daarvanniets bekend. De beoordeling van de klachten door de beklagcommissie is onbegrijpelijk. Ten aanzien van het zoekraken van post en het niet tijdig ophalen voor bezoek geldt het volgende. Blijkens de Memorie van Toelichting vraagtartikel 61, derde lid van de Pbw weliswaar om een zo nauwkeurig mogelijk omschreven beklag, maar deze bepaling heeft slechts een aansporend karakter. Op grond van deze bepaling kan daarom niet tot een niet-ontvankelijkheid wordengekomen. Voorts geldt dat uit de klacht en uit het dossier voldoende helder wordt waartegen klager in beklag komt. Duidelijk is immers dat het reeds langere tijd steeds weer mis gaat met de postbezorging en het bezoek en dat aan dedirecteur is verzocht daartegen actie te ondernemen. Dergelijke stappen zijn echter niet gezet of onvoldoende gebleken. Overigens had de beklagcommissie, nu zij bekend was met de klachten en met de persoon van klager, contact opmoeten nemen met klagers raadsman, teneinde hem in staat te stellen duidelijkheid te geven. Door zulks na te laten heeft de beklagcommissie de belangen van klager onvoldoende in haar overwegingen betrokken.
Ten aanzien van de bejegening van klagers vriendin tijdens het bezoekmoment geldt dat de beklagcommissie zich had dienen te realiseren dat het voor klager niet mogelijk is onderscheid te maken tussen een klacht gericht tegen hetpersoneel of tegen de directeur. Duidelijk moge zijn dat de directeur heeft geweigerd een beslissing te nemen in deze kwestie. De directeur heeft zich daarbij verscholen achter de interne afhandeling binnen de bewakingseenheid. Datgaat niet op, nu dit incident niet op zich staat. Eerder zijn er immers al andere incidenten geweest. Klager begrijpt dan ook niet dat de beklagcommissie, die bekend is met alle achtergronden, klager zijn beklagrecht ontzegt oponbegrijpelijk rechtlijnige en formele gronden. Klager begrijpt voorts niet waarom de beklagcommissie, gelet op de uiteindelijke uitspraak, zes maanden nodig heeft gehad om tot deze uitspraak te komen.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Ten aanzien van de onderdelen a en b geldt dat, hoezeer de beroepscommissie ook begrijpt dat klager kennelijk is geconfronteerd met een aantal problemen in de inrichting, de daarop betrekking hebbende klachten te algemeen enonvoldoende feitelijk zijn geformuleerd.
Ten aanzien van onderdeel c van het beklag geldt dat dit geen beslissing of handelen betreft dat is gericht jegens klager. De beroepscommissie geeft klager in overweging om zijn bezwaren desgewenst (nogmaals) aan te kaarten bij dedirecteur of de Commissie van Toezicht. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan, gelet op het hiervoor overwogene, niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard ende beslissing van de beklagcommissie zal worden bevestigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 februari 2005.
secretaris voorzitter