Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2853/GB, 17 februari 2005, beroep
Uitspraakdatum:17-02-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04\2853\GB

betreft: [klager] datum: 17 februari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 november 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.G.M. Frencken, op 14 januari 2004 door een lid van de Raad gehoord. Naar aanleiding van dat horen is verslag opgemaakt, welk verslag aan partijen is verzonden. De selectiefunctionarisis daarbij in gelegenheid gesteld schriftelijk een nadere reactie te geven naar aanleiding van dat verslag. De selectiefunctionaris heeft bij brief van 4 februari 2005, waarvan een afschrift ter kennisneming aan klager en zijnraadsman is gezonden, gereageerd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichtingen (e.b.i.) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is in verband met het huidige delict sedert 16 augustus 1999 gedetineerd. Hij heeft verbleven in de gevangenis Zutphen, een inrichting met een regime van algehele gemeenschap. Van daaruit is hij, via tussentijds verblijfop de landelijke afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld te Vught, op 7 juli 2003 in de e.b.i. geplaatst. Bij beslissing van 30 november 2004 is klagers verblijf in de e.b.i. voor de derde maal met zes maanden verlengd.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar en zes maanden met aftrek wegens doodslag en afpersing, welke straf is ingegaan op 28 mei 2002. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 12 april 2005.Aansluitend zal wederom een maatregel tbs met dwangverpleging ingaan. Klager heeft het delict gepleegd tijdens een proefverlof vanuit de dr. S. van Mesdagkliniek.

3.
De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de e.b.i. te verlengen als volgt toegelicht.
Klagers raadsman heeft pleitaantekeningen overgelegd en overeenkomstig die aantekeningen het woord gevoerd. Een afschrift van die pleitaantekeningen is aan deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Door en namens klager is overigens het volgende aangevoerd. Klager en de raadsman betreuren het dat de selectiefunctionaris niet aanwezig is. Mogelijk beschikt de selectiefunctionaris over andere informatie dan die waarover deraadsman en klager beschikken. Bij het selectieadvies is sprake van een door klager uitgevoerde gijzeling in 1986. Dat is onjuist. Klager heeft op 19 november 2004 een voorbespreking gehad met de Tbs-kliniek De Kijvelanden. Datgesprek heeft nog geen concreet resultaat opgeleverd. Door klagers verblijf in de e.b.i. wordt de opname in een Tbs-kliniek moeilijker. Klager heeft met de selectiefunctionaris gesproken en hij heeft het gevoel door die persoon inde maling te zijn genomen. De selectiefunctionaris gaf aan dat er sprake zou kunnen zijn van een plaatsing op een BGG-afdeling. Vervolgens wordt klager in de e.b.i. geplaatst. Klager verzoekt de commissie om zo snel mogelijk tebeslissen omdat de hem opgelegde gevangenisstraf bijna ten einde is. Mede om die reden wil klager graag naar een andere inrichting overgeplaatst worden. Er is ook geen reden om aan te nemen dat hij vluchtgevaarlijk zou zijn. Klagerheeft eerder in Tbs-klinieken verbleven en daar kwam hij in aanmerking voor proefverloven. Toen gold klager dus niet als vluchtgevaarlijk. Klager is van mening dat hij dient te worden opgenomen in een Tbs-kliniek.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de e.b.i. is aangegeven dat geadviseerd wordt klager uit de e.b.i. te plaatsen. Daarbij heeft een rol gespeeld dat klager gedurende het laatste half jaar geen bijzondere aandachtheeft getoond ten aanzien van veiligheidsaspecten en er daarnaast vanuit het Gedetineerden recherche informatiepunt (GRIP) al geruime tijd geen actuele informatie is ontvangen omtrent klagers mogelijke vluchtgevaarlijkheid.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 18 november 2004 in de e.b.i. heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de e.b.i. heeft het volgende bericht. Klager heeft aangegeven zich tekunnen vinden in het voorstel van de directeur om hem uit de e.b.i. te plaatsen. Klager blijft van mening dat hij ten onrechte in de e.b.i. is geplaatst. De selectiefunctionaris heeft klager medegedeeld dat, indien besloten zouworden hem uit de e.b.i. te plaatsen, door de inrichting is geadviseerd hem te plaatsen in een gevangenis met een regime voor beperkt gemeenschapsgeschikte gedetineerden (b.g.g.). Klager kan zich daar niet in vinden. Klagersvoorkeur gaat uit naar plaatsing in het huis van bewaring (h.v.b.) te Almelo. Indien hij geplaatst mocht worden in een gevangenis, gaat zijn voorkeur uit naar de gevangenis Zoetermeer. Indien klager zou worden overgeplaatst alspassant in afwachting van Tbs, dan wil hij worden overgeplaatst naar een h.v.b. Geadviseerd wordt klagers e.b.i.-status te beëindigen, indien er geen aanvullende actuele informatie wordt ontvangen met betrekking tot klagersvluchtgevaarlijkheid. Indien tot beëindiging van die status wordt besloten, adviseert de selectiefunctionaris klager te selecteren voor plaatsing in een gevangenis met een b.g.g.-regime, waarbij mogelijk met klagers voorkeurrekening kan worden gehouden.

3.4.
De selectiefunctionaris heeft bericht dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. De selectiefunctionaris verwijst daartoe naar eerder reeds verstrekte informatie. Klager heeft zich in de achterliggende periode inhet algemeen correct gemanifesteerd. Desondanks heeft de selectieadviescommissie aan de selectiefunctionaris geadviseerd klagers e.b.i.-status te handhaven. Reden daarvoor is gelegen in de omstandigheden dat klager is veroordeeldtot een lange gevangenisstraf terzake van ernstige gewelddadige feiten, gepleegd tijdens een proefverlof uit een Tbs-kliniek. Aansluitend aan zijn detentie is er wederom sprake van Tbs met dwangverpleging. Klager heeft zich tijdenszijn (detentie)verleden vrijwel voortdurend gemanifesteerd als vluchtgevaarlijk. Gebleken is dat klager in geval van ontvluchting geen beletsels ziet om te recidiveren. Gelet op een en ander is er naar het oordeel van deselectieadviescommissie sprake van onaanvaardbare maatschappelijke risico’s in het geval klager zou worden ondergebracht in een minder goed beveiligde setting. In geval van een ontvluchting zou er sprake zijn van maatschappelijkeonrust en een ernstig geschokte rechtsorde, zulks nog afgezien van de reële mogelijkheid van gewelddadige recidive. De selectiefunctionaris heeft daarom besloten klagers verblijf in de e.b.i. te verlengen.

3.5. De selectiefunctionaris heeft in zijn schriftelijke reactie d.d. 4 februari 2005 nog het volgende bericht.
Anders dan door en namens klager tegenover het lid van de Raad is aangevoerd heeft klagers verblijf in de e.b.i. geen consequenties voor zijn selectie voor een
Tbs-inrichting. Klagers correcte gedrag tijdens zijn detentie zegt niets over onder andere de mate van vluchtgevaarlijkheid. De in de beslissing van de selectiefunctionaris genoemde gronden kunnen in combinatie met bijvoorbeeld eenvoorbereiding van een ontvluchtingspoging, een dreiging met een ontvluchting, een eerdere daadwerkelijke ontvluchting en met tijdens een proefverlof gepleegde zéér ernstige delicten, een grond opleveren voor plaatsing dan welverlenging van de plaatsing in de e.b.i. Klagers verblijf in de e.b.i. moet overigens niet als eindstation worden beschouwd omdat er een procedure voor zijn plaatsing in een Tbs-inrichting loopt.

4. De beoordeling
4.1. De e.b.i. Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een e.b.i. en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een e.b.i. elke zes maanden daarna.

4.4.
De beroepscommissie overweegt het volgende.
Bij beslissing van 4 september 2003, nr. 03/1526/GB, is de beroepscommissie tot de conclusie gekomen dat klager een extreem vluchtrisico vormde en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstigegeweldsdelicten. Bij beslissing van 19 februari 2004, nr. 03/2938/GB, heeft de beroepscommissie vervolgens op basis van de toen beschikbare informatie geoordeeld dat de gronden die destijds hebben geleid tot klagers plaatsing in deEBI, ook toen nog dusdanig zwaarwegend waren, dat deze in redelijkheid de conclusie rechtvaardigden dat klager nog steeds viel in de onder 4.2 bedoelde categorie a.
Vervolgens heeft de beroepscommissie bij beslissing van 10 september 2004, nr. 04/1165/GB, op basis van de toen beschikbare informatie het beroep van klager, gericht tegen de tweede verlenging van zijn verblijf in de e.b.i.,ongegrond verklaard. Daarbij heeft de beroepscommissie evenwel opgemerkt, dat naarmate klagers verblijf in de EBI langer voortduurt en concrete aanwijzingen over (het voorbereiden van) een ontvluchting langer uitblijven, bij debeoordeling van een eventuele volgende verlenging minder gewicht zal worden toegekend aan de feiten en omstandigheden die bepalend zijn geweest voor zijn plaatsing in de EBI en de verlengingen daarvan. Uit de nadere inlichtingen vande selectiefunctionaris blijkt niet van dergelijke concrete aanwijzingen. Nu niet is gebleken van nieuwe aanvullende informatie waaruit van concrete aanwijzingen over (het voorbereiden van) een ontvluchting sprake is en zowel dedirecteur van de e.b.i. als de selectiefunctionaris die klager heeft gehoord, hebben geadviseerd klagers verblijf in de e.b.i. niet te verlengen, is de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris onvoldoende met redenenomkleed. Op grond van de thans ter beschikking staande gegevens valt niet in te zien waarom klagers detentie niet in een inrichting met een (enigszins) minder streng beveilingsregime ten uitvoer kan worden gelegd.
4.5. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de bestreden beslissing niet op goede gronden berust. De beroepscommissie zal de bestreden beslissing daarom vernietigen en de selectiefunctionaris opdragen een nieuwebeslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan.
De beroepscommissie zal in een afzonderlijke beslissing, na de selectiefunctionaris te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van drie weken naontvangst daarvan. Zij zal in een afzonderlijke beslissing, na de selectiefunctionaris te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 17 februari 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven