Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2907/GA, 17 februari 2005, beroep
Uitspraakdatum:17-02-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2907/GA

betreft: [klager] datum: 17 februari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 november 2004 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de celinspectie en het onderzoek aan lichaam en kleding van 8 oktober 2004.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager heeft het gevoel dat de beklagcommissie alleen naar het verhaal van de directeur heeft geluisterd. Hij vond de behandeling doorde beklagcommissie een schertsvertoning en een klucht.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De directeur is op grond van artikel 29, eerste lid, Pbw bevoegd om, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, een gedetineerde aan zijn lichaam of aan zijn kleding teonderzoeken. Op grond van artikel 34, eerste lid, onder b Pbw heeft de directeur voorts de bevoegdheid om de verblijfsruimte van een gedetineerde op de aanwezigheid van voorwerpen die niet in zijn bezit mogen zijn te onderzoeken,indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting. Bij de directeur bestonden vermoedens omtrent de aanwezigheid van telefoons en een wapen in de inrichting en handel in drugsop de afdeling waar klager verblijft. De directeur heeft vijftien verblijfsruimten doorzocht waaronder die van klager. Klager is bij die gelegenheid tijdelijk in een isoleercel geplaatst en daarbij gefouilleerd en gevisiteerd. Deberoepscommissie is van oordeel dat de vermoedens van de directeur de beslissing rechtvaardigen om klagers verblijfsruimte te onderzoeken en om klager te fouilleren en te visiteren. De beslissing van de directeur is niet in strijdmet de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 17 februari 2005

secretaris voorzitter

Naar boven