Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0104/GV, 14 februari 2005, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/104/GV

betreft: [klager] datum: 14 februari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.M.R. Maas, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 januari 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouwe om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van een strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager heeft om strafonderbreking verzocht teneinde een operatie van zijnzoontje bij te kunnen wonen. Klagers zoontje diende een belangrijke operatie te ondergaan, waarbij aanwezigheid en steun van zijn vader – ook met het oog op mogelijke complicaties – belangrijk is. Indien in de door en namens klagerovergelegde stukken niet voldoende informatie zou zijn verstrekt omtrent de ernst van de ziekte/operatie dan wel over het belang van klager om bij die operatie aanwezig te zijn, had het op de weg van de Minister gelegen om nadereinformatie daaromtrent in te winnen. Nu zulks niet is geschied en het verzoek zonder enige navraag is afgewezen, heeft de Minister onzorgvuldig gehandeld en is de onderhavige beslissing niet deugdelijk gemotiveerd.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Via de inrichting waar klager verblijft werd een verzoek om strafonderbreking ontvangen. Als reden voor die strafonderbreking werd aangevoerd dat het zoontje van klager moet worden geopereerd. Ter ondersteuning van het verzoek iseen opnamebevestiging van het
AMC-Kinderziekenhuis te Amsterdam meegezonden. Voorts zijn geen argumenten aangevoerd waaruit blijkt van de noodzaak van klagers aanwezigheid bij die operatie. Strafonderbreking wordt verleend voor gebeurtenissen in de persoonlijkesfeer waarbij de aanwezigheid noodzakelijk is. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Voor zover wordt gesteld dat de afwijzing van het verzoek ondeugdelijk zou zijn gemotiveerd omdat het inwinnen van informatie achterwege isgebleven, wordt het een zaak van klager geacht om er zorg voor te dragen dat er sprake is van een deugdelijke onderbouwing van het verzoek.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Almere heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking. Daarbij is aangevoerd dat klager niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt en niet meer staat ingeschreven op hetadres dat hij bij aanvang van zijn detentie heeft opgegeven als huisadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, wegens diefstal met geweldpleging. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 11 oktober 2005. Aansluitend dient hij eventueel een tweetalstraffen van subsidiaire hechtenis van elk tien dagen te ondergaan.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr.733726/98/DJI), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat nietkan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Klager heeft strafonderbreking verzocht om aanwezig te kunnen zijn bij een op 3 januari 2005 door het AMC-Kinderziekenhuis door te voeren operatie van zijn zoontje. Terondersteuning van zijn verzoek heeft klager enkel een oproep voor die operatie overgelegd. Daaruit komt onvoldoende naar voren in hoeverre klagers aanwezigheid tijdens en na de betreffende operatie noodzakelijk is. Gelet daaropheeft klager die noodzaak onvoldoende aangetoond. Gelet op het bovenstaande is de afwijzende beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin alsonredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 februari 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven