nummer: 04/2565/GB
betreft: [klager] datum: 8 december 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Steenbrink, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 22 oktober 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Steenbrink, op 19 november 2004 door de voorzitter van de beroepscommissie gehoord. De selectiefunctionaris, die eveneens was uitgenodigd, heeft bericht niet ter zitting te zullenverschijnen.
Het van het horen opgemaakte verslag is op 22 november 2004 naar de selectiefunctionaris gestuurd met het verzoek een eventuele reactie daarop binnen een week naar het secretariaat van de Raad te sturen.
Bij brief van 26 november 2004 heeft de selectiefunctionaris gereageerd, welke reactie ter kennisneming naar klager en zijn raadsvrouw is gestuurd. Klagers raadsvrouw heeft daarop nog bij brief van 30 november 2004 gereageerd, welkereactie ter kennisneming naar de selectiefunctionaris is gestuurd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 3 april 2002 gedetineerd. Op 22 december 2003 is klager (opnieuw) geplaatst in de EBI.
2.2. Klager is veroordeeld tot drie gevangenisstraffen van respectievelijk drie jaar met aftrek, één jaar met aftrek en vijfendertig dagen. De verdere tenuitvoerlegging van deze straffen, die was aangevangen op 26 februari 2003,is op 10 november 2003 onderbroken. Klager is met ingang van genoemde datum preventief gehecht voor een andere strafzaak.
3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Klager is op 3 april 2002 gearresteerd. Vanuit een politiebureau werd hij geplaatst in het huis van bewaring (h.v.b.) De Grittenborgh te Hoogeveen. In verband met betere bezoekmogelijkheden werd hij overgeplaatst naar het h.v.b.Arnhem-Zuid. In beide inrichtingen heeft hij nimmer problemen veroorzaakt en is niets aangetroffen dat verband zou kunnen houden met eventuele voornemens tot ontvluchting. Klager is ook helemaal niet voornemens om te ontvluchten.Daar heeft hij geen enkel belang bij. Zijn familie woont in Nederland.
Klager is meermalen naar de rechtbank in Arnhem geweest. Hij heeft geen problemen met de officier van justitie en de rechters. Een ander had dat kennelijk wel. Daar kan klager echter niets aan doen. Dat klager die ander in heth.v.b., waar beiden verbleven, met van alles en nog wat heeft geholpen, staat hier los van. Het is toch niet verboden om elkaar in detentie te helpen. Hij begrijpt niets van het spelletje dat er met hem wordt gespeeld en dat hem nutot al tot twee keer toe in de EBI heeft doen belanden.
In het kader van de nu genomen nieuwe verlengingsbeslissing speelt de verklaring van [A] een belangrijke rol. Klager kent [A] Klager heeft in het verleden problemen met hem gehad, heeft hem geslagen en heeft daarvoor in een strafcelgezeten. Klager kan de verklaring van [A] niet anders uitleggen dan als een poging om wraak te nemen. [A] is een Joegoslavische zigeuner, die liegt en bedriegt en alles in het werk stelt om maar in Nederland te kunnen blijven. Hetis toch merkwaardig dat [A] pas na een kleine twee jaar opeens een belastende verklaring aflegt.
Klager heeft tot slot nogmaals aangegeven niets te begrijpen van de nieuwe verlengingsbeslissing. Hij zit nu al weer een jaar in de EBI. Door zijn verblijf in de EBI wordt hij erg beperkt in zijn contacten met zijn familie. Zo heefthij zijn zoontje al negen maanden niet meer gezien en zijn moeder al bijna een jaar niet meer.
Klagers raadsvrouw heeft het woord gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotitie. Een kopie van de pleitnotitie is aan het reeds naar partijen verstuurde verslag van horen gehecht en de inhoud daarvan geldt als hieringevoegd en herhaald.
3.2. De selectiefunctionaris heeft, in reactie op het beroepschrift, als volgt bericht. Het beroep, gericht de verlengingsbeslissing van 28 mei 2004, is door de beroepscommissie bij uitspraak van 27 september 2004 gegrondverklaard. Klagers raadsvrouw heeft in het thans voorliggende beroepschrift aangegeven dat met de nieuw genomen beslissing, die strekt tot handhaving van klager in de EBI, een verkapte beroepsmogelijkheid wordt geïntroduceerd. Deselectiefunctionaris is het hier niet mee eens, omdat hij slechts voldoet aan de opdracht van de beroepscommissie, namelijk het nemen van een nieuwe beslissing.
Klagers raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat de “zaaks-officier van justitie” zou hebben verklaard dat klager wat hem betreft in een h.v.b. met een normaal beveiligingsniveau kan worden geplaatst. Deze informatie blijkt niet uitde informatie die de selectiefunctionaris in zijn bezit heeft. Los daarvan is de selectiefunctionaris van oordeel dat het openbaar ministerie weliswaar kan adviseren, maar dat de uiteindelijke beslissing is voorbehouden aan deselectiefunctionaris, waarbij deze ook rekening dient te houden met de door andere disciplines aangeleverde informatie.
3.3. De selectiefunctionaris heeft, in reactie op het op 22 november 2004 toegezonden verslag van horen op 26 november 2004 als volgt gereageerd.
Bij de door klagers raadsvrouw overgelegde stukken is gevoegd het proces-verbaal van 9 november 2004 van het verhandelde ter openbare terechtzitting van 1 november 2004 van de arrondissementsrechtbank te Arnhem. Uit hetproces-verbaal blijkt onder meer dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak pas in april 2005 mogelijk zal zijn, omdat het lopende onderzoek nog niet is afgerond. Er bestaat nog geen zicht op alle feiten en omstandigheden. Indit verband blijkt ook dat sprake is van bedreigde getuigen, die nog moeten worden gehoord. Gelet op de thans beschikbare informatie heeft de rechtbank geen aanwijzing willen geven over de plaats van tenuitvoerlegging van klagersvoorlopige hechtenis, ondanks een daartoe strekkend verzoek van klagers raadsvrouw.
Blijkens het genoemde proces-verbaal heeft de officier van justitie geen bezwaar tegen uitplaatsing van klager uit de EBI. Dit neemt niet weg dat de selectiefunctionaris de uiteindelijke beslissing neemt, en dat hij daarbij ook deadviezen van de overige disciplines in zijn afwegingen betrekt. De officier van justitie is zich daarvan overigens ook bewust, getuige zijn opmerking “dat beslissingen in kwestie worden genomen door de selectiefunctionaris in hetkader van een eigen traject binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen en dat deze zijn informatie aangeleverd krijgt door het Gedetineerden Recherche Informatie Punt”. De selectiefunctionaris heeft tenslotte nog gewezen op het feitdat er, gelet op de ten aanzien van klager beschikbare informatie, blijkbaar aanleiding was voormelde zitting van 1 november 2004 in de zeer zwaar beveiligde “Bunker” te Amsterdam te laten plaatsvinden.
3.4. Klagers raadvrouw heeft, in reactie op de reactie van de selectiefunctionaris op het verslag van horen, nog het volgende bericht. Het is volstrekt onjuist uit het proces-verbaal van 9 november 2004 te concluderen dat derechtbank een EBI-plaatsing zou voorstaan. Er mag wel uit worden geconcludeerd dat de rechtbank geen aanwijzing geeft, niet voor en niet tegen plaatsing. De rechtbank heeft vertrouwen in de daarvoor ontwikkelde rechtsgang en laat debeslissing aan de beroepscommissie over, niets meer en niets minder.
De relevantie van de opmerking over de bedreigde getuigen ontgaat klagers raadsvrouw. Dat sprake is van twee bedreigde getuigen is al sinds de aanvang van het onderzoek bekend. De vordering van de officier van justitie om dezegetuigen te horen dateert al van 17 november 2003. Kortom: geen nieuwe informatie.
De geciteerde opmerking van de officier van justitie is volledig uit zijn verband geplaatst en miskent de kern van de opmerking: ‘het probleem is’ dat de selectiefunctionaris beslist.
Klagers strafzaak is niet in de Bunker behandeld vanwege ‘beschikbare informatie’. De Bunker was al zes maanden geleden voor deze zaak gereserveerd. Overigens zit niet elke verdachte wiens zaak in de Bunker wordt behandeld in de EBIen niet elke verdachte die in de EBI zit moet in de Bunker terecht staan.
4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.
4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.
4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.
4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Bij uitspraak van 27 september 2004, nr. 04/1167/GB, heeft de beroepscommissie klagers beroep, gericht tegen de beslissing van 28 mei 2004, strekkende tot verlenging van klagers verblijf in de EBI, gegrond verklaard en deselectiefunctionaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie.
Bij beslissing van 22 oktober 2004 heeft de selectiefunctionaris opnieuw beslist tot verlenging van klagers verblijf in de EBI.
Het thans voorliggende beroep is gericht tegen de laatstgenoemde beslissing.
In de motivering van de beslissing van de selectiefunctionaris, gericht aan klager, is onder meer het volgende vermeld:
”Aanvullend op de ten aanzien van u reeds beschikbare informatie bleek van recente informatie van de Officier van Justitie van het landelijk Parket waaruit naar voren is gekomen dat deze contact heeft gelegd met de behandelendOfficier van Justitie in kwestie, die mededeelde dat het desbetreffende onderzoek nog niet is afgerond. Onlangs hebben nog verhoren door de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de Rechtbank Arnhemplaatsgevonden. Uit de door de Officier van Justitie te Arnhem aan de Officier van het Landelijk Parket verstrekte informatie blijkt onder meer dat ten aanzien van u sprake is van aanvullende informatie op basis van verklaringen,óók van anderen [(dan B.)]. Enkele van die verklaringen zijn ook nog zeer recent afgelegd.”
Als bijlage bij de reactie op het beroepschrift heeft de selectiefunctionaris een brief d.d. 20 oktober 2004 gevoegd van de officier van justitie van het landelijk parket. In de brief is een aantal stukken kort en zakelijkweergegeven. Het betreft diverse verklaringen, waarvan de meest recente dateren van 7 september 2004 en 20 september 2004. Op deze verklaringen moet de selectiefunctionaris wel doelen wanneer hij het in zijn beslissing van 22oktober 2004 heeft over aanvullende informatie op basis van verklaringen, die zeer recent zijn afgelegd.
De beroepscommissie komt tot het oordeel dat de in het kader van de thans aan de orde zijnde verlengingsbeslissing door de selectiefunctionaris naar voren gebrachte omstandigheden niet van een zodanig gewicht zijn dat deze deberoepscommissie aanleiding zouden moeten geven het eerder [door] haar ingenomen standpunt te wijzigen. Daar komt bij dat de zaaks-officier van justitie op de proforma-zitting van
1 november 2004, blijkens het betreffende proces-verbaal, opnieuw heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen wegplaatsing van klager uit de EBI. Deze verklaring weegt in dit geval zwaar, mede gelet op het feit dat de door deselectiefunctionaris als nieuw aangemerkte omstandigheden uitsluitend blijken samen te hangen met verklaringen die in klagers strafzaak zijn afgelegd c.q. nog moeten worden afgelegd. Overigens neemt de beroepscommissie nog inaanmerking dat (vlak) onder het beveiligingsniveau van de EBI andere inrichtingen zijn met een dusdanig beveiligingsniveau dat bij overplaatsing naar een dergelijke inrichting voldoende recht wordt gedaan aan enerzijds de belangenvan de maatschappij en anderzijds de belangen van klager.
De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beziend, tot het oordeel dat klager niet valt in de in de onder 4.2 bedoelde categorie gedetineerden. Zij zal klagers beroep,gericht tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI opnieuw te verlengen, dan ook gegrond verklaren en de selectiefunctionaris opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Zij zal in een afzonderlijkebeslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan.
Zij zal in een afzonderlijke beslissing, na de selectiefunctionaris te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 8 december 2004
secretaris voorzitter