nummer: 05/76/GV
betreft: [klager] datum: 4 februari 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 6 januari 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Het door de selectiefunctionaris gestelde is niet juist. Klager isstrafonderbreking verleend om een begrafenis in Suriname bij te wonen en daarvan niet teruggekomen. Hij heeft zichzelf op 16 september 2004 bij de Nederlandse ambassade te Suriname gemeld. Klager was tijdens de strafonderbreking nogjong en besefte niets. Klager verzoekt om hem nog een kans op verlof te geven nu hij een gezin heeft.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is tijdens zijn huidige detentie niet teruggekeerd van strafonderbreking. Hij heeft zich van 20 maart 1998 tot 18 september 2004 onttrokken aan detentie. Het heeft ruim zes jaar geduurd voordat klager zich heeft gemeld bij deNederlandse ambassade te Suriname. Er is geen vertrouwen dat klager dit keer wel van verlof zal terugkeren.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Nieuw Vosseveld heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie Haaglanden heeft geen bezwaar tegen verlofverlening.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Aan klager is tijdens zijn huidige detentie strafonderbreking verleend en vervolgens heeft hij zich van 20 maart 1998 tot 18 september 2004 onttrokken aan detentie.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Ministerniet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van24 december1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 4 februari 2005.
secretaris voorzitter