nummer: 04/2782/GA
betreft: [klager] datum: 2 februari 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A. Caddeo, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 15 november 2004 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2005, gehouden in de locatie Zwolle, is gehoord [...], unit-directeur bij voormelde p.i. Veenhuizen.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Klagers raadsman is met bericht evenmin ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf met ingang van 27 april 2004 van opsluiting in een strafcel voor de duur van dertien dagen, wegens klagers betrokkenheid bij een vechtpartij;
b. een ordemaatregel met ingang van 7 mei 2004 van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van twee dagen, in verband met een onderzoek naar nieuwe informatie omtrent klager;
c. een ordemaatregel met ingang van 10 mei 2004 van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen, in afwachting van overplaatsing van klager naar een inrichting met een beperkter regime.
De beklagcommissie heeft het beklag op alle onderdelen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Ten eerste is de beklagcommissie ten onrechte niet ingegaan op het standpunt van klager dat de datum van de beslissing om hem in een isoleercel te plaatsen onduidelijk zou zijn en dat zijn gemachtigde niet een beslissing zou hebbenontvangen van de directeur. De uitspraak van 15 november 2004 van de beklagcommissie is niet gemotiveerd, hetgeen tevens in strijd is met artikel 6 EVRM. Ten tweede is de beklagcommissie ten onrechte niet ingegaan op het standpuntvan klager dat de beslissing tot plaatsing in een isoleercel tot stand is gekomen in strijd met de wettelijke regels artikel 6 EVRM, artikel 57, lid 2 sub a, artikel 58, lid 1 en artikel 58, lid 4, Pbw.
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Aan de disciplinaire straf kleeft een schoonheidsfoutje, want de schriftelijke mededeling is te laat uitgereikt. Om die reden is één dag van de straf afgetrokken. Inhoudelijk gezien is de straf terecht gegeven, want er was sprakevan ernstige mishandeling van een medegedetineerde. Tijdens de disciplinaire straf kwam een tip over klager binnen en is het meldpunt GRIP om informatie gevraagd. Van het meldpunt GRIP is vervolgens telefonisch informatie overklager ontvangen. Er liep een procedure tegen klager in Italië en hij wilde daar absoluut niet naar toe. Er was reden om aan te nemen dat hij alles zou aangrijpen, tegen wie dan ook, om niet naar Italië te hoeven gaan. Daarom isvanuit de inrichting een selectievoorstel gedaan voor overplaatsing van klager naar een beperkter regime. De beschikking van de ordemaatregel van twee dagen is onjuist geformuleerd. Deze ordemaatregel was achteraf bezien ook nietnodig geweest, omdat de straf nog doorliep tot 10 mei 2004. In de beschikking van de ordemaatregel van veertien dagen mist de aantekening dat klager is gehoord.
3. De beoordeling
Met betrekking tot a.
Uit de artikelen van de Pbw met betrekking tot de disciplinaire straf en de hoorplicht voor de directeur volgt dat een straf niet met terugwerkende kracht kan worden opgelegd. Blijkens de schriftelijke mededeling met informatie per29 april 2004 wordt klager een disciplinaire straf opgelegd met ingang van 27 april 2004, hetgeen formeel onjuist is.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, Pbw geeft de directeur de gedetineerde van de onderhavige beslissing onverwijld schriftelijk een mededeling. Hoewel aan de term onverwijld geen limitatieve tijdsspanne is verbonden, acht deberoepscommissie uitreiking op 30 april 2004 van een schriftelijke mededeling van een straf die op 27 april 2004 is ingegaan te laat.
De schriftelijke mededeling is bovendien onzorgvuldig daar de terminologie van straf en maatregel door elkaar worden gebruikt.
De beroepscommissie is inhoudelijk van oordeel dat de strafmaat, gelet op de inhoud van het schriftelijk verslag van 27 april 2004, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet onredelijk of onbillijk is. Gelet op hetvorenstaande dient het beroep op dit onderdeel op formele grond gegrond te worden verklaard en dient klager voor de begane vormfouten na te noemen tegemoetkoming te worden toegekend.
Met betrekking tot b.
De beroepscommissie stelt vast dat aan klager, terwijl hij een disciplinaire straf onderging van 27 april 2004 tot 10 mei 2004, op 7 mei 2004 een ordemaatregel is opgelegd van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor deduur van twee dagen. De directeur heeft in de schriftelijke mededeling aangegeven de disciplinaire straf met twee dagen te verlengen, hetgeen wettelijk gezien niet mogelijk is.
Naar het oordeel van de beroepscommissie ontbrak de noodzaak voor voornoemde ordemaatregel, hetgeen in beroep door de directeur is bevestigd. Gelet hierop dient het beroep op dit onderdeel gegrond te worden verklaard en dient klagerna te noemen tegemoetkoming te worden toegekend.
Met betrekking tot c.
Op grond van artikel 57, eerste lid onder c, Pbw stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord, alvorens te beslissen omtrent een plaatsing in afzondering bedoeld in artikel 24, eerste lid, op grond vanartikel 23, eerste lid onder a of b. Het tweede lid van dat artikel bepaalt onder meer dat van het horen van de gedetineerde aantekening wordt gehouden. Uit de schriftelijke mededeling van 10 mei 2004 blijkt niet dat klager isgehoord, hetgeen formeel onjuist is.
De beroepscommissie is inhoudelijk van oordeel dat de ordemaatregel, gelet op de tip van de medegedetineerde en de informatie van het meldpunt GRIP, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk ofonbillijk kan worden aangemerkt. Gelet hierop dient het beroep op dit onderdeel op formele grond gegrond te worden verklaard en dient klager voor de begane vormfout na te noemen tegemoetkoming te worden toegekend.
In reactie op de namens klager aangevoerde argumenten overweegt de beroepscommissie dat uit de schriftelijke mededelingen van de bestreden beslissingen voldoende blijkt van welke datum deze zijn, dat uit de wet geen verplichtingvoor de directeur voortvloeit om beslissingen tot het opleggen van een ordemaatregel of een straf separaat aan de raadsman te sturen, dat de beslissing van de beklagcommissie in een uitgewerkte uitspraak is gemotiveerd en dat dedirecteur voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het horen van klager in het Engels en er geen noodzaak bestond voor de bijstand van een tolk.
Deze gronden treffen derhalve geen doel.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot onderdeel b gegrond en met betrekking tot de onderdelen a en c op formele grond gegrond en voor het overige ongegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van debeklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van in totaal € 50,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 2 februari 2005
secretaris voorzitter