nummer: 04/2898/GA
betreft: [klager] datum: 2 februari 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de gevangenis Veenhuizen,
gericht tegen een uitspraak van 26 november 2004 van de beklagcommissie bij voormelde gevangenis, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2005, gehouden in de locatie Zwolle, is gehoord [...], unit-directeur van de gevangenis Veenhuizen.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voorzover in beroep van belang, klagers plaatsing in een afzonderingscel voor de nacht in verband met zijn late binnenkomst in de inrichting.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Veenhuizen zit aan het einde van de rit van DV&O en het komt vaker voor dat gedetineerden (te) laat worden afgeleverd. In verband met het gewijzigde dagprogramma worden gedetineerden om 16.45 uur ingesloten en gaat het personeelnaar huis. Na 17.00 uur is er geen personeel meer op de afdeling aanwezig. Er is een protocol ontwikkeld op grond waarvan de celdeuren van meerpersoonscellen buiten het dagprogramma in verband met de veiligheid alleen door hetInterne Bijstandsteam (ITB) mogen worden geopend. Indien een gedetineerde laat binnenkomt, weet je niet direct wie je in huis hebt. Het vormt echter onvoldoende reden om het ITB te laten komen, dat alleen wordt opgeroepen in gevalvan calamiteiten. Het aanwezige personeel plaatst de gedetineerde in een normale afzonderingscel en vertelt de gedetineerde dat dit slechts een tijdelijke maatregel betreft voor de nacht. De volgende ochtend wordt de gedetineerdedirect opgehaald, overgebracht naar de afdeling en in een meerpersoonscel geplaatst. Het is gebruikelijk dat de gedetineerde van de plaatsing in afzondering de volgende ochtend een schriftelijke beslissing krijgt, maar die bevindtzich in dit geval niet bij de stukken. Voornoemde werkwijze is bedacht door de “stuurgroep Veenhuizen breed”. Het managementteam was, anders dan deze stuurgroep, van mening dat er een inkomstenafdeling moest komen. Gelet op deinmiddels opgedane ervaringen, komt die inkomstenafdeling er ook per februari 2005.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 24 Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid, Pbw.
Het vierde lid van artikel 24 bepaalt dat indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering op de grond van artikel 23, eerste lid, onder a of b (het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting danwel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming of ter bescherming van de betrokken gedetineerde) geboden is, een ambtenaar of medewerker een gedetineerde voor een periode van ten hoogste vijftien uren inafzondering kan plaatsen.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, Pbw kan de directeur ambtenaren en medewerkers machtigen tot de uitoefening van hem bij of krachtens deze wet gegeven bevoegdheden en de naleving van zijn zorgplichten, met uitzondering van debevoegdheden, genoemd in het eerste en vierde lid. Het vierde lid onder c betreft de plaatsing in afzondering bedoeld in artikel 24, eerste lid, op de gronden van artikel 23, eerste lid onder a en b.
De beroepscommissie stelt vast dat klager niet in afzondering is geplaatst op grond van het zogenaamde “bewaardersarrest” als bedoeld in artikel 24, vierde lid, Pbw. Van een calamiteit was geen sprake, hetgeen door de directeur isbeaamd, en een onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering was derhalve niet geboden.
Nu de plaatsing in afzondering een bevoegdheid van de directeur betreft die hij, gezien artikel 5, tweede lid, Pbw niet aan medewerkers kan overdragen, concludeert de beroepscommissie dat de beslissing tot plaatsing in afzonderingvan klager onbevoegd en derhalve in strijd met de wet is genomen. Het beroep zal gelet hierop ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal, zij het op andere gronden, worden bevestigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 2 februari 2005
secretaris voorzitter