nummer: 04/3131/GV
betreft: [klager] datum: 31 januari 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 27 december 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. R. Malewicz om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager heeft zich tijdens zijn detentie nooit misdragen en heeft ook steedsnegatief gescoord bij de urinecontroles. Omdat door medewerkers van de inrichting was aangegeven dat klager een goede kans maakte op algemeen verlof, heeft hij dat verlof aangevraagd. Klager is van mening dat zijn verleden tenonrechte wordt meegewogen bij de beslissing op zijn verzoek. Klager heeft van zijn tijd in detentie geleerd. Anders dan in de afwijzende beslissing wordt vermeld, is er geen sprake van een openstaande (mishandelings)zaak bij klager.Ook blijkt niet dat klager zijn afspraken in het verleden niet zou nakomen, terwijl ook niet te verwachten valt dat hij bij een toekomstig verlof afspraken niet zal nakomen.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek van klager om algemeen verlof is om de volgende redenen afgewezen. Klager is sedert 30 maart 2004 ineerd en verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Amsterdam. Zijn vorige detentie eindigde op 2 december 2003.Daarvoor is klager verscheidene malen gedetineerd geweest. Bij onderzoek naar klagers verlofadres is door de politie medegedeeld dat klager een strafzaak open heeft staan terzake van mishandeling. Voorts heeft hij zijn moeder met dedood bedreigd. Het openbaar ministerie heeft negatief geadviseerd op grond van ervaringsgegevens en het niet nakomen van afspraken. Ook de inrichting heeft aangegeven geen vertrouwen te hebben in een algemeen verlof. De politieheeft voorts aangegeven dat er bij klager een stijgende lijn te constateren valt ten aanzien van de gewelddadigheid van de door hem gepleegde delicten. Kennelijk hebben de eerdere detenties geen indruk op klager gemaakt. Het wordtthans nog te vroeg geacht voor de verlening van verlof. Klagers detentie eindigt op 11 oktober 2005 en hij kan op een later moment andermaal verlof aanvragen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Amsterdam heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen de verlening van algemeen verlof op grond van twijfel in een goed verloop van dat verlof omdat klager gedetineerd isterzake van een geweldsdelict en er sprake is van veel recidive, waaronder meerdere geweldsdelicten.
De politie Flevoland, district Zuid, Basiseenheid Almere West heeft aangegeven negatief te adviseren ten aanzien van een eventueel verlof van klager. Niet kan worden uitgesloten dat er sprake zal zijn van een ongewenste confrontatiemet het slachtoffer van een nog openstaande mishandelingszaak.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zesentwintig maanden met aftrek, wegens diefstal met geweld. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van zestig dagen te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op ofomstreeks 11 oktober 2005.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.
Anders dan in de adviezen van politie en het openbaar ministerie wordt vermeld, is niet gebleken dat klager thans gedetineerd zou zijn terzake van een geweldsdelict. Op die grond kan het verzoek om verlof dan ook niet wordenafgewezen. Dat laat evenwel onverlet dat klager kort na een eerdere detentie wederom gedetineerd is geraakt en er sprake is van een uitgebreide recidive, waarbij er volgens de politie en het openbaar ministerie sprake is van eentoenemende geweldscomponent bij die feiten. Voorts is onweersproken dat klager zijn moeder tijdens een ruzie met de dood heeft bedreigd. Gelet daarop is het gebrek aan vertrouwen in een goed verloop van het verlof vooralsnog nietdenkbeeldig. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden vooralsnog een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is debeslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en e van de Regeling tijdelijk verlaten van deinrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 31 januari 2005.
secretaris voorzitter