Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2729/TA, 24 januari 2005, beroep
Uitspraakdatum:24-01-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2729/TA

betreft: [klager] datum: 24 januari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 oktober 2004 van de beklagcommissie bij het Centrum voor Forensisch Psychiatrische Zorg Oldenkotte te Rekken, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 december 2004, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is gehoord namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], operationeel afdelingsmanager. Hiervan is het aangehechte verslagopgemaakt.
Klager heeft schriftelijk bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft
1. het niet in de gelegenheid zijn gesteld te beschikken over klagers financiële tegoed na zijn opneming in de inrichting vanuit de p.i. Vught;
2. separatie op 9 juli 2004 te 13.00 uur wegens agressief gedrag, het gooien met servies en het slaan van een personeelslid met een metalen dekschaal;
3. de schadevergoeding van € 60,10;
4. het onthouden van de warme maaltijd op 9 en 12 juli 2004;
5. het niet in de gelegenheid worden gesteld te bellen met zijn raadsvrouw/-man, dan wel met andere personen tijdens de onder 1.2. genoemde separatie;
6.de separatie op 19 juli 2004 te 12.15 uur wegens klagers weigering tot communicatie met de bij het voorval van 9 juli 2004 betrokken personeelsleden en tot medewerking aan het dagprogramma;
7. het onthouden van medische zorg;
8. het onderscheid door het personeel tussen zwarte en witte verpleegden;
9. het niet in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan activiteiten;
10. het uitblijven van een reactie op klagers schriftelijk verzoek tot een gesprek met het hoofd van de inrichting;
11. het uitblijven van een reactie van de commissie van toezicht op klagers klachten;
12. klagers plaatsing in Oldenkotte.

De beklagcommissie heeft het beklag onder 1, 3, 4, 8, 9, 10, 11 en 12 niet-ontvankelijk verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beklagcommissie heeft het beklag onder 2, 5, 6 en 7 ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Klager heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Met betrekking tot onderdeel 1 wordt onderscheid gemaakt tussen het passantengeld dat het ministerie van Justitie op rekening van de inrichting heeft gestort en waarover conflicten zijn met klager, en het financiële tegoed datklager in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught had opgebouwd. De inrichting heeft na klagers opneming in de inrichting veelvuldig contact gehad met de p.i. Vught ten einde storting van klagers tegoed op diens rekening tebewerkstelligen. Op 24 mei 2004 is € 233,39 gestort op klagers eigen interne justitierekening, derhalve een andere rekening dan die van de inrichting.
Met betrekking tot onderdeel 5 wordt opgemerkt dat klager niet is beperkt in het bellen van zijn advocaat. Klager had een zeer gestructureerd dagprogramma met een aantal momenten van verplicht verblijf op zijn kamer. Juist op diemomenten wilde hij zijn advocaat bellen. Mededeling daartoe de gelegenheid te krijgen een half uur later, na beëindiging van het verplichte kamerverblijf, leidde steevast tot incidenten. Klager trachtte bij voortduring structuren tedoorbreken.

3. De beoordeling
Met betrekking tot onderdeel 1: het beklag betreft het niet kunnen uitoefenen van het eigendomsrecht op het klager toebehorende eigen geld waarover hij de beschikking had ten tijde van zijn plaatsing op 26 april 2004 in deinrichting vanuit de p.i. Vught. Een beklag over een al dan niet vermeende schending van een recht van een verpleegde kan naar vaste jurisprudentie van de beroepscommissie in behandeling worden genomen. Ten onrechte heeft debeklagcommissie dit onderdeel van het beklag dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
Aannemelijk geworden is dat na het door de inrichting bij herhaling daartoe gedane verzoek aan de p.i. Vught, klagers tegoed van € 233,39 op 24 mei 2004 vanuit die p.i. op klagers rekening in de inrichting is binnengekomen en dat op4 oktober 2004 de p.i. Vught nog een nastorting van € 5,- op klagers rekening heeft gedaan. Niet gebleken is dat de inrichting op enigerlei wijze klager heeft beperkt in de uitoefening van zijn eigendomsrecht. Dit onderdeel van hetbeklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.

Met betrekking tot de onderdelen 2, 4 en 5 overweegt de beroepscommissie als volgt. Klager is van 9 juli 2004 tot 19 juli 2004 gesepareerd en heeft bij brief van 29 juli 2004 beklag over genoemde onderdelen gedaan. Geen feiten ofomstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit blijkt dat klager ten aanzien van de beklagtermijn niet in verzuim is geweest. De beklagcommissie heeft onderdeel 4 als niet beklagwaardig aangemerkt. Het beklag terzake van deseparatie van 9 juli 2004 en de daarmee samenhangende onderdelen had echter wegens overschrijding van de beklagtermijn niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

Met betrekking tot onderdeel 3: dit onderdeel van het beklag richt zich tegen de aan klager opgelegde schadevergoeding van € 60,10, wegens door klager op 9 juli 2004 kapot gegooid serviesgoed. Op 22 juli 2004 is klager de nota vanhet schadebedrag uitgereikt met de mededeling dat het bedrag in drie termijnen van € 20,- automatisch van zijn kastegoed zal worden ingehouden.
De beroepscommissie merkt de bestreden beslissing aan als een eenzijdige oplegging en incassering van een schadevergoeding, welke beslissing een beperking van het eigendomsrecht inhoudt. Klager had derhalve in dit onderdeel van zijnbeklag ontvangen moeten worden.
Artikel 49, vierde lid, Bvt bepaalt dat de oplegging van een disciplinaire straf onverlet laat de mogelijkheid voor het hoofd van de inrichting om terzake van de door de verpleegde toegebrachte schade aan eigendommen van deinrichting met de verpleegde een regeling te treffen.
In hoofdstuk 2, artikel 4, lid 5 van de huisregels van de inrichting is bepaald dat de bewoner door de inrichting aansprakelijk wordt gesteld voor de door hem veroorzaakte schade aan eigendommen van de inrichting.
Het hoofd van de inrichting verwijst in het verweerschrift van 15 september 2004 naar de in de inrichting geldende regels dat verpleegden de door hen toegebrachte schade moeten vergoeden mits zij (te beoordelen door een psychiater)ten tijde van het incident niet als toerekeningsvatbaar kunnen worden beschouwd, hetgeen naar het oordeel van de psychiater bij klager niet aan de orde was. De beroepscommissie gaat ervan uit dat wordt bedoeld dat klager hettoebrengen van de schade kan worden toegerekend.
Op grond van de mededeling van automatische inhouding in drie termijnen van het schadebedrag is niet aannemelijk dat het hoofd van de inrichting een regeling met klager heeft getroffen, aangezien het treffen van een regeling overlegmet klager over de (wijze van) afdoening van de schade veronderstelt, nog daargelaten dat niet gebleken is dat het hoofd van de inrichting klager tevoren aansprakelijk heeft gesteld voor de door hem toegebrachte schade. Ingeval deinrichting en klager niet kunnen komen tot het treffen van een regeling heeft de inrichting de mogelijkheid klager civielrechtelijk aansprakelijk te stellen.
Inhoudelijk is artikel 42, vierde lid, Bvt vergelijkbaar met artikel 51, vierde lid, Penitentiaire beginselenwet. In Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen is bepaald dat de directeur ingeval van moedwillig of doorachteloosheid veroorzaakte schade een regeling met de gedetineerde kan treffen en met toestemming van de gedetineerde kan besluiten de schade te verhalen middels het saldo op de rekening-courant van de gedetineerde. Onder verwijzingnaar deze paragraaf van laatstgenoemde Regeling heeft de GA-commissie een aantal malen geoordeeld dat op grond van deze dwingende bepaling de directeur niet zonder toestemming van klager de schade kan verhalen. Het vorenstaande inonderling verband en samenhang bezien leidt ertoe dat naar het oordeel van de beroepscommissie de bestreden beslissing in strijd met de wet is. Dit onderdeel van het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig om aan klager vanwege de gegrondverklaring van dit onderdeel van het beklag een tegemoetkoming toe te kennen, nu bij het eventueel uitblijven van overeenstemming tussen de inrichting enklager de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing ongedaan kunnen worden gemaakt door terugstorting van het schadebedrag op klagers rekening.

Met betrekking tot onderdeel 6: klager is op 19 juli 2004 -na terugkeer op de afdeling vanuit de separeerruimte diezelfde dag- opnieuw gesepareerd. Blijkens de wettelijke aantekeningen heeft deze separatie tot 20 juli 2004 geduurd,waarna klager naar de afdeling is teruggekeerd. Krachtens artikel 57, tweede en vierde lid, Bvt staat beklag open tegen separatie nadat de separatie een dag heeft geduurd, waarbij de dag waarop de beslissing tot separatie genomen isbuiten beschouwing blijft. Klagers separatie heeft niet een gehele dag na de dag van de beslissing geduurd. Dit onderdeel van het beklag had niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

Met betrekking tot onderdeel 7: voorzover dit onderdeel van het beklag betrekking heeft op het niet inschakelen van een huisarts tijdens de meer dan 24 uur durende separatie van 9 juli 2004 verwijst de beroepscommissie naar deoverwegingen met betrekking tot de onderdelen 2, 4 en 5 (te laat beklag ingesteld). In zoverre had klager niet-ontvankelijk in zijn beklag moeten worden verklaard. Voorzover klager bedoelt te klagen over het niet in de gelegenheidworden gesteld een huisarts te kunnen consulteren voor zijn verzwakte conditie is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken dat klagers in artikel 41, eerste lid, Bvt opgenomen recht op verzorging door een aan deinrichting verbonden arts is geschonden. Dit onderdeel van het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Met betrekking tot onderdeel 8: aan geldende wet- en regelgeving is het recht om niet te worden gediscrimineerd te ontlenen, zodat klager op grond van artikel 56, eerste lid, onder e, Bvt ontvangen had moeten worden in dit onderdeelvan het beklag. Klagers stelling dat hij als zwarte op de werkzaal wordt gediscrimineerd door hem werkzaamheden te laten verrichten waartoe witte medeverpleegden niet worden verplicht is mede bij gebreke van enige onderbouwing doorklager niet aannemelijk geworden. Dit beklagonderdeel zal alsnog ongegrond worden verklaard.

Met betrekking tot onderdeel 9: niet gesteld noch gebleken is dat het beklag zich richt tegen het uitgesloten zijn van activiteiten buiten klagers afdeling zoals het in artikel 40, eerste lid, Bvt genoemde recht op het vrij belijdenen beleven van zijn godsdienst of levensovertuiging of het in artikel 43, derde lid, Bvt genoemde recht op luchten. Artikel 43, eerste lid, Bvt bepaalt dat het hoofd van de inrichting zorgdraagt voor ontspannings- ensportactiviteiten voor de verpleegden voorzover daarin niet reeds in het verplegings- en behandelingsplan is voorzien van de betrokken verpleegde. Op grond van het bepaalde in artikel 56, vierde lid, Bvt staat terzake vanlaatstbedoelde zorgplicht geen beklag open. Dit onderdeel van het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Met betrekking tot onderdeel 10: krachtens artikel 5 van de Grondwet heeft ieder het recht schriftelijk verzoeken bij het bevoegd gezag in te dienen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is in het onderhavige geval, gelet opinhoud van artikel 7, tweede en derde lid, Bvt, het hoofd van de inrichting aan te merken als bevoegd gezag. Voornoemd recht echter houdt niet zonder meer een recht op een reactie op een dergelijk verzoek in, zij het dat dezorgvuldigheid gebiedt dat het bevoegd gezag verzoeker een reactie op het verzoek doet toekomen. De beklagcommissie heeft dan ook met juistheid op dit klachtonderdeel beslist. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Met betrekking tot de onderdelen 11 en 12 komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beklagcommissie met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep zal op die onderdelen dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot de onderdelen 4, 7 voorzover dit betrekking heeft op schending van het recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts, 9, 10, 11 en 12 ongegrond en bevestigtin zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie op de onderdelen 2, 5, en 6 alsmede 7 voorzover dit laatste onderdeel betrekking heeft op het niet in kennis stellen van een arts van klagers separatie en verklaartklager alsnog niet-ontvankelijk in genoemde onderdelen van zijn beklag.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie op de onderdelen 1 en 8, verklaart klager alsnog ontvankelijk in deze onderdelen van zijn beklag, maar verklaart het beklag in zoverre ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep op onderdeel 3 gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt, nu de rechtsgevolgen ongedaan kunnen worden gemaakt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. Y.A.J.M. van Kuijck en mr.drs. T.A.M. Louwe, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 24 januari2005.

secretaris voorzitter

nummer: 04/2729/TA

betreft : [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 9 december 2004, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg
leden: mr. Y.A.J.M. van Kuijck en mr.drs. T.A.M. Louwe.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E. van der Waal-van der Linden.

Gehoord is namens het hoofd van Oldenkotte [...], operationeel afdelingsmanager.

Namens het hoofd van genoemde inrichting is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Met betrekking tot onderdeel 1. wordt onderscheid gemaakt tussen het passantengeld dat het ministerie van Justitie op rekening van de inrichting heeft gestort en waarover conflicten zijn met klager, en het financiële tegoed datklager in de p.i. Vught had opgebouwd. De inrichting heeft na klagers opneming in de inrichting veelvuldig contact gehad met de p.i. Vught ten einde storting op klagers eigen rekening te bewerkstelligen. Op 24 mei 2004 is € 233,39gestort op klagers eigen interne justitierekening, derhalve een andere rekening dan die van de inrichting.
Met betrekking tot onderdeel 5 wordt opgemerkt dat klager niet is beperkt in het bellen van zijn advocaat. Klager had een zeer gestructureerd dagprogramma met een aantal momenten van verplicht verblijf op zijn kamer. Juist op diemomenten wilde hij zijn advocaat bellen. Mededeling daartoe de gelegenheid een half uur later na beëindiging van het verplichte kamerverblijf te krijgen leidde steevast tot incidenten.

secretaris voorzitter

Naar boven