Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1388/GM, 4 januari 2005, beroep
Uitspraakdatum:04-01-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1388/GM

betreft: [klager] datum: 4 januari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, advocaat te Maastricht, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door de inrichtingsarts en door een fysiotherapeute, verbonden aan de EBI van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 14 juni 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 oktober 2004, gehouden in de p.i. Vught te Vught, is klagers voornoemde raadsvrouw gehoord namens klager. De raadsvrouw is in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten omtrent de doorhaar gestelde noodzaak van het horen van klager in persoon. Zij heeft bij brief van 18 oktober 2004 volhard in het verzoek van 28 september 2004 om klager persoonlijk te horen in verband met de feitelijke aard van de klachten enheeft tevens verzocht de knie door een arts-lid van de beroepscommissie te doen onderzoeken. Daarnaast heeft zij bij brief van 16 december 2004 nog een tweetal schrijvens afkomstig van medegedetineerden overgelegd.

De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught heeft bij brieven van 26 en 28 september 2004 op het beroep gereageerd en is niet ter zitting verschenen, hoewel behoorlijk opgeroepen. De aan de inrichting verbonden fysiotherapeut is,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen, zonder bericht van verhindering.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek d.d. 12 november 2003 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft – voorzover in beroep van belang – de behandeling van klagers rechter knie door aan de EBI verbonden artsen in deperiode vanaf het voorjaar van 2003 tot en met het spreekuur van 11 november 2003 en de manuele massage door de fysiotherapeute in een periode van enkele maanden vanaf 26 juni 2003.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is schriftelijk het volgende aangevoerd.
De medische dienst van de EBI en de aan de inrichting verbonden fysiotherapeute hebben klagers rechter knie onjuist behandeld.
De problematiek in de knie is, zoals in het bemiddelingsverzoek van 12 november 2003 is aangegeven, ontstaan in april 2003. Klager heeft toen zijn knie, die zeer pijnlijk en gezwollen was, aan de sportinstructeur laten zien. Hetleek de sportinstructeur een probleem van ernstige aard. Klager heeft medische hulp gevraagd, maar hij is pas - naar zijn schatting - een maand later voor het eerst door de medische dienst gezien. Hij is vervolgens te laat door eenarts gezien en die arts heeft verkeerde adviezen gegeven. Bij de voorgeschreven fysiotherapeutische behandeling heeft klager geen baat gehad, in tegendeel, door de toegepaste manuele massage zijn de klachten verergerd. Klager heeftzich telkens gehouden aan de adviezen van de medische dienst, de artsen en de fysiotherapeute over de mate van belasting van de knie en de behandeling van de zwelling door toepassing van ijs. Toen de fysiotherapeutischebehandelingen niet bleken te helpen is klager, pas na een groot tijdsverloop, naar een specialist verwezen. De specialist heeft klager op 5 november 2003 een injectie in de knie gegeven. Klager heeft hierbij ook geen of onvoldoendebaat gehad. Hij heeft tot aan het indienen van zijn klacht acht maanden pijn gehad van de zwelling en ontsteking van zijn knie. Ook nadien heeft hij deze klachten gehouden.
In het beroepschrift van 22 juli 2004 is voorts aangegeven dat klager twijfelde aan de diagnose van juni 2003 van de inrichtingsarts: slijmbeursontsteking. De klachten zijn ontstaan door een incident in de fitnesszaal. Bij hetmaximaal hardlopen op een lopende band omstreeks mei/juni 2003 hebben de p.i.w.-ers plotseling het apparaat stopgezet. Klager is met grote vaart tegen het apparaat beland en het incident heeft een forse impact op zijn rechter kniegehad. Gezien deze oorzaak van de blessure ligt een slijmbeurs-ontsteking niet voor de hand.
Klager heeft daags na het incident via een verzoekbriefje gevraagd om medisch onderzoek door een arts. De arts die klager uiteindelijk heeft gesproken heeft geen deugdelijk onderzoek gedaan en heeft klager niet naar het ziekenhuisdoorverwezen voor röntgenfoto’s en onderzoek door een orthopeed.
Klager heeft naar aanleiding van zijn klachten zijn vertrouwensarts (basisarts) Schumacher geconsulteerd. Het rapport van 4 augustus 2004 van de bevindingen van deze arts is aan de beroepscommissie overgelegd. Daarin heeft devertrouwensarts de hem door klager medegedeelde voorgeschiedenis, zoals in het beroepschrift vermeld, in aanmerking genomen. De vertrouwensarts komt, gelet op bedoelde anamnese, tot de conclusie dat op of omstreeks 4 juni 2004sprake was van een acute traumatische bursitis van de rechterknie. Zodanige ontsteking dient zijns inziens - indien geen sprake is van een sterke zwelling - te worden behandeld met een drukverband en rust. In geval van een sterkezwelling dient een punctie van de bursa te volgen. De verdere behandeling is afhankelijk van het punctaat.
Gezien het verloop van de behandeling aan de hand van de notities op de patiëntenkaart komt de vertrouwensarts tot het oordeel dat de volgende fouten zijn gemaakt:
- het heeft meer dan vier maanden geduurd voor er een arts naar de knie heeft gekeken en deze arts heeft een onjuiste diagnose gesteld. Uit het bemiddelingsverslag van de medisch adviseur is af te leiden dat die inrichtingsarts isuitgegaan van een bursitis door surmenage (dit is bovenmatige belasting) terwijl sprake was van een traumatische bursitis;
- in de acute fase van traumatische bursitis is door de fysiotherapeut frictie toegepast, waardoor de geïrriteerde knie nog sterker is gaan ontsteken, tengevolge waarvan de bursitis chronisch is geworden. Frictie, maar ook zachtemassage, is gecontraïndiceerd bij een dergelijk letsel. Klager heeft thans een ganglion rond de bursa, welke zeer waarschijnlijk door de frictie is ontstaan.

Ter zitting heeft de raadsvrouw de volgende toelichting gegeven.
Het is haar niet bekend of klager beklag heeft gedaan over het plotselinge stoppen van de lopende band. Waarschijnlijk is dit niet het geval omdat klachten over feitelijke gedragingen van personeelsleden niet-ontvankelijk plegen teworden verklaard.
Ten aanzien van het knieletstel heeft de raadsvrouw aangevoerd dat klager niet met zijn knie ergens tegenaan is gekomen. Hij heeft zich op de loopband staande kunnen houden door zich met kracht aan de steunen van het apparaat vastte grijpen en te houden. Daarom zullen geen bloeduitstortingen te zien zijn geweest.
Pas vanaf 4 juni 2003 zijn aantekeningen over knieletsel op de medische kaart vermeld, terwijl klager al veel eerder, omstreeks eind maart/begin april 2003, schriftelijk heeft gevraagd om medische hulp.
Klager stelt dat hij meteen de traumatische oorzaak van de knieklachten aan de medische dienst heeft medegedeeld.
Het is niet zo duidelijk van wie de aantekeningen op de medische kaart zijn. Klager heeft de inrichtingsarts [A] pas in oktober 2003 gezien. Waarschijnlijk wist klager niet dat hij op 16 juni 2003 en op 8 oktober 2003 met vervangersvan de inrichtingsarts [A] heeft gesproken. In het begin van de behandeling is volgens de vertrouwensarts een beoordelingsfout gemaakt, waardoor het letsel evident onjuist door de fysiotherapeute is behandeld; de behandeling vantraumatische bursitis is anders dan die van bursitis door surmenage.
Hoewel de raadsvrouw meermalen aan de fysiotherapeute heeft gevraagd het protocol voor haar behandelingen aan de raadsvrouw over te leggen is de fysiotherapeute hiertoe niet overgegaan.
In het medisch dossier wordt meermaals de suggestie gewekt dat klager te veel heeft gesport. Klager wil benadrukken dat hij zich exact aan de adviezen van de behandelaars heeft gehouden.

In de brief van 18 oktober 2004 van de raadsvrouw is het belang van het horen en een medisch onderzoek van klagers knie door de beroepscommissie benadrukt. Aan het standpunt van klager is nog toegevoegd dat de medisch adviseur isgevraagd te bemiddelen nadat de klachten van klager over de voorafgaande behandeling bij het consult van 12 november 2003 door inrichtingsarts [A] zijn weggehoond. Bestreden is dat klager heeft gevraagd om fysiotherapie.

De inrichtingsarts [A] heeft het volgende standpunt ingenomen.
In de reactie van 29 mei 2004 op het bemiddelingsverzoek is het volgende medegedeeld.
Klager is vanaf 10 april 1998 tot 11 december 2003 in behandeling geweest bij de medische dienst van de EBI. Er waren veelvuldig kontakten, in een goede verstandhouding. Klager is volledig correct en zorgvuldig behandeld endoorverwezen waar nodig.
Klager heeft zich in juni 2003 met een klacht van zijn rechter knie bij de medische dienst gemeld. De diagnose bursitis infrapatellaris (ontsteking van de slijmbeurs van de knieschijf) is gesteld waarvoor rust en fysiotherapie isgeadviseerd. In verband met persisterende klachten is klager in oktober 2003 verwezen naar de chirurg. Deze heeft een Kenakort-injectie gegeven. Bij consult van 12 november 2003 heeft de inrichtingsarts geoordeeld dat klager de kniemocht gaan bewegen. Hij concludeert dat de knie lege artis is behandeld.
In zijn reactie van 24 september 2004 op het beroep heeft de inrichtingsarts voorts het volgende aangegeven.
Klager heeft destijds nimmer melding gemaakt van het in het beroepschrift vermelde traumaverhaal. Nergens in het medisch dossier, noch bij navraag bij de piw-ers, noch in de maandrapportage van de EBI is er iets bekend van eentrauma. De op 5 november 2003 geconsulteerde chirurg schrijft expliciet: “Geen duidelijk trauma”.
De knie is als volgt behandeld:
Op 4 juni 2003 is klager bij de verpleegkundige geweest. Klager had na het sporten last van een wat dikke knie. Geadviseerd is het rustig aan te doen.
Op 16 juni 2003 is klager gezien door de collega-arts [B]. Deze constateerde: geringe hydrops (zwelling door aanwezigheid van vocht) van de rechter knie, verder geen bijzonderheden. Fysiotherapie is geadviseerd, overigens opverzoek van klager. Er volgen behandelingen op basis van irritatie van het ligamentum patellae (bindweefselband van de knieschijf) c.q. bursitis ten gevolge van surmenage.
Op 8 september 2003 heeft klager de laatste fysiotherapeutische behandeling gehad en is hem geadviseerd de belasting aan te passen.
Op 15 september 2003 is klager bij de verpleegkundige geweest. Klager hield last van irritatie, maar hij sportte gewoon door. Geadviseerd is twee weken niet te sporten.
Op 8 oktober 2003 heeft collega-arts van P. aangegeven: drukpijn circumscript plekje onder patella, mogelijk corpus liberum ??
Op 16 oktober 2003 heeft de inrichtingsarts [A] klager gezien en heeft deze arts de diagnose persisterende bursitis infrapatellaris gesteld en klager voor een consult naar de chirurg verwezen. Dit consult heeft plaatsgehad op 5november 2003 met als conclusie: chronische tendinitis (peesontsteking)/bursitis infrapatellaris. Klager heeft een injectie gekregen en hem is geadviseerd drie maanden geen tennis of iets dergelijks te doen.
Op 12 november 2003 was klager op consult bij de inrichtingsarts [A. Deze heeft vastgesteld dat klager de rechter knie kon gaan belasten, maar niet met beenbelastende sport.

In de maandrapportage van de EBI d.d. 23 juli 2003 is - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende vermeld.
Klager heeft zich tijdens de fitnesslessen nadrukkelijk bezig gehouden met het lopen en het fietsen. Hij is de laatste weken c.q. maanden intensief bezig geweest om vele kilo’s te verliezen. Dit is hem dan ook gelukt. Tijdens dezeweg heeft hij een ontsteking opgelopen onder de knie. Dit is door informatie van en behandeling door de instructeur lichamelijke oefening en de fysiotherapeute verminderd.

De fysiotherapeute heeft bij brief van 24 mei 2004 - zakelijk weergegeven - het volgende standpunt ingenomen.
Klager is naar haar verwezen met pijnklachten aan de rechterknie en een geringe hydrops. Op 26 juni 2003 had de eerste behandeling plaats. Er was pijn te constateren distaal van de patella (aan de rand van de knieschijf) en eengeringe hydrops ter hoogte van het ligamentum patellae. De pijn nam toe na intensieve belasting. Het functieonderzoek was goed. Omdat klager intensief sportte, wees alles er volgens de fysiotherapeute op dat sprake was van eenbursitis, tendinitis infrapatellaris. Klager is volgens dat protocol behandeld. Er is diepe dwarse frictie toegepast, in eerste instantie gecombineerd met ultrageluid, ter afname van de zwelling. Verder is gedoseerde rust aangeradenen beperkte aangepaste training, op geleide van de pijn. Vervolgens hebben er negen fysiotherapeutische behandelingen plaatsgehad, waarop klager in eerste instantie goed reageerde en ten gevolge waarvan de zwelling afnam.
Op 24 augustus 2003 heeft de fysiotherapeute geconstateerd dat de zwelling na intensief sporten fors was toegenomen. Daarop is klager gewezen op het belang van rust en is hem het advies gegeven om voorlopig niet meer te sporten.
Bij de laatste behandeling op 8 september 2003 is gebleken dat de irritatie aan de knie wisselend aanwezig blijft. Opnieuw is aan klager uitgelegd dat het belangrijk is om goed met de pijnklacht om te gaan, vooral niet te forceren,de knie voldoende rust te geven en de knie slechts voorzichtig te belasten.

3. De beoordeling
De beroepscommissie wijst het verzoek om klager persoonlijk te horen en lichamelijk te onderzoeken af. Zij acht zich op basis van de stukken en de mondelinge toelichting van de raadsvrouw voldoende ingelicht.
De beroepscommissie neemt naast de bovengenoemde standpunten ook de notities op klagers medische kaart in aanmerking.

Klagers fysieke klachten betreffen pijn en zwelling van de rechter knie.
Te onderscheiden zijn diverse klachten tegen de medische dienst:
a. een trage start van de behandeling van genoemde kwalen door geen gevolg te geven aan een verzoekbriefje om te worden opgeroepen voor het spreekuur, en
b. het stellen van een onjuiste diagnose door aan de inrichting verbonden artsen, het voorschrijven door een van die artsen van een onjuiste fysiotherapeutische behandeling, het ten onrechte uitvoeren door de fysiotherapeute vandiepe dwarse frictie en het uitblijven van adequate behandeling door aan de inrichting verbonden artsen, gezien over het gehele onder 1. genoemde tijdsverloop.

Ad a.:
De beroepscommissie stelt vast dat het bemiddelingsverzoek, voor zover betreffende het te laat oproepen naar aanleiding van een in het voorjaar van 2003 aan de medische dienst gericht verzoekbriefje om medische hulp, pas na hetconsult van 12 november 2003 en derhalve niet met in achtneming van de in artikel 29, eerste lid, van de Pm vermelde termijn van veertien dagen en dus te laat is ingediend. In dit onderdeel dient klager derhalve niet-ontvankelijk teworden verklaard.

Ad b.:
De beroepscommissie stelt vast dat in juni 2003 de diagnose bursitis is gesteld, alsmede irritatie van het ligamentum patellae. De beroepscommissie heeft geen aanwijzingen dat deze diagnose op dat moment onjuist was. Ten aanzien vande oorsprong van de klachten over pijn en zwelling heeft klager eerst bij de aanvulling van het beroep met de gronden daarvan aangevoerd dat hij door toedoen van p.i.w.-ers van de inrichting knieletsel heeft opgelopen. Wat er vandeze ontstaanswijze van het letsel ook zij, voor de beroepscommissie is niet aannemelijk geworden dat klager daarvan tijdens de periode van de medische behandeling van begin juni tot half november 2003 aan de diverse behandelaars -artsen en anderen - mededeling heeft gedaan. Dat de behandelaars zijn uitgegaan van overbelasting van de knie kan, mede in aanmerking genomen dat klager kennelijk regelmatig zeer intensief heeft gesport, niet onjuist worden genoemd.

Naar het oordeel van de beroepscommissie was het bij het begin van de medische behandeling van de knie in juni 2003 niet nodig een punctie in de bursa te laten verrichten, gelet op klagers mededeling dat de kwaal in april 2003 isontstaan.
De fysiotherapeutische behandelwijze van bursitis met een verschillende oorsprong, een trauma dan wel overbelasting, is zeker nadat de acute fase was gepasseerd, en dat was het geval indien zou moeten worden aangenomen dat er eentrauma had plaatsgevonden in april 2003, hetzelfde.

Klager heeft vanaf begin juni 2003 tot half november 2003 over zijn klachten regelmatig met een inrichtingsarts gesproken. Klager is meteen ter behandeling van de pijn en de zwelling naar de fysiotherapeute verwezen. Er hebben negenfysiotherapeutische behandelingen plaatsgehad, enige malen met ultrageluid en enige malen (tevens) door middel van diepe dwarse frictie dan wel massage. Vanwege het aanwezig blijven van pijnklachten is klager na verloop van enigemaanden verwezen naar een specialist en kort voor het indienen van het bemiddelingsverzoek is klager door deze specialist behandeld.
De beroepscommissie is van oordeel dat aldus door de behandelaars van de inrichting voldoende aandacht aan de knieklachten is besteed. De medische behandeling door de inrichtingsartsen en de manuele fysiotherapeutische behandelingkunnen niet als onjuist of onzorgvuldig worden aangemerkt.

De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts en de fysiotherapeute niet kan worden
aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht over niet oproepen voor het spreekuur naar aanleiding van zijn eerste verzoekbriefje, en verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, en de leden M.F. van Brederode-Zwart, huisarts, en F.M.M. van Exter, huisarts, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op4 januari 2005

secretaris voorzitter

Naar boven