Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2984/GV, 7 januari 2005, beroep
Uitspraakdatum:07-01-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2984/GV

betreft: [klager] datum: 7 januari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 9 december 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster om haar beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klaagster heeft het beroep als volgt toegelicht.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft klaagster tweemaal een schorsing verleend in verband met omstandigheden in de persoonlijke situatie van haar en haar kinderen. Dit om blijvende schade als gevolg van vervreemding in de moeder-kindrelatie te voorkomen. Niet valt in te zien waarom klaagster, zolang zij niet voor een andere vorm van verlof in aanmerking komt, om deze reden geen strafonderbreking verleend zou kunnen worden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit de ingewonnen/aangeleverde informatie is gebleken dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid in klaagsters persoonlijke omstandigheden die zouden kunnen leiden tot het verlenen van strafonderbreking. Zonder de problemenvan klaagster en haar familieleden, inherent aan haar detentie, te onderschatten worden deze hiertoe ontoereikend geacht.

Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis voor vrouwen te Zwolle heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft aangegeven dat geen bijzondere, in het delict of in de persoon van de veroordeelde gelegen, omstandigheden bekend zijn op grond waarvan het verzoek zou moeten wordenafgewezen.

3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek wegens (medeplichtigheid aan) moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 28 maart 2008.

Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden dat niet kan worden volstaan meteen andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 juncto 23 kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor een bezoek aan een in ernstig psychische nood verkerende levenspartner of kind. De beroepscommissie overweegt datuit de overgelegde gegevens niet is gebleken van een dergelijke noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking. Evenmin is sprake van andere bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling. Dat het voorklaagster ter bevordering van de moeder-kind relatie belangrijk is af en toe voor langere periode met haar kinderen door te brengen, maakt vorenstaande niet anders. De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijkverlaten van de inrichting is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 januari 2005

secretaris voorzitter

Naar boven